» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1983 » pagina 39-47
Het hieronder volgende stukje werd door Jac. de Vries geschreven ten behoeve van de leerlingen van de lagere scholen om hen iets bij te brengen over het onderwijs en andere zaken van vroeger. Aangezien gebleken is dat veel jongeren het jaarboekje van Oud-Andijk graag lezen, leek het ons een leuk idee om dit artikel dit jaar onverkort op te nemen.
Beste jongens en meisjes,
De meesten van jullie houden zeker wel van lezen. Nu, zo is het met mij
ook, vooral geschiedenis vind ik een mooi vak. Vandaar dat ik eens in de
archieven van de gemeente Andijk ben gaan neuzen om te lezen hoe het vroeger in onze gemeente was.
Nu zei mijnheer Havelaar: zou het niet leuk zijn in de schoolkrant eens
iets te vertellen over Oud-Andijk. Ik antwoordde dat ik dat wel eens wilde
proberen. Vandaar dat ik nu iets ga vertellen over de geschiedenis van ons dorp.
Dan is de vraag: waarmee moet je beginnen. Het is onmogelijk om alles te
behandelen. De archieven zijn moeilijk te lezen en de inkt is soms erg verbleekt, maar met wat geduld gaat het wel.
Zoals jullie nu Andijk kennen, was het vroeger niet. Alleen langs de dijk
stonden de huizen, schots en scheef, soms diep in het veld, met grote
moeite te bereiken vanwege de slechte landpaden. Straatverlichting was er helemaal niet.
Bovenop de dijk was de hoofdweg, terwijl aan de benedenkant van de dijk
een smal paadje was, vaak zó smal dat passeren niet mogelijk was.
Daarvoor waren hier en daar uitwijkmogelijkheden gemaakt. Vaak gaf dat aanleiding tot ruzie.
De bovendijkse weg was verhard met puin, bazaltslag. Dat was moe!lijk
begaanbaar. Later is er een paardenpad gemaakt van straatstenen midden in
de weg, zodat het paard vóór de wagen tenminste niet al te veel last had
van losse steenslag.
Bij Andijk behoorde ook Wervershoof. Eigenlijk behoorden wij toen nog als
gemeente bij Lutjebroek. WeI was er al een commissie benoemd om de afscheiding te regelen.
Uit het dagboek van de burgemeester weten wij dat Andijk in 1812 1160 inwoners had en er 232 huizen stonden.
Wervershoof en Andijk zijn pas eind 1817 twee afzonderlijke gemeenten geworden. Er viel daarover veel te regelen.
Jullie weten uit de vaderlandse geschiedenis dat de Franse keizer Napoleon
hier toen de baas was en het de burgers lastig maakte met allerlei
bepalingen. Maar in bepaald opzicht was hij wel voor orde en goede
regeling. Vandaar dat hij in 1811 bepaalde dat iedereen een achternaam
moest hebben. Jullie begrijpen dat zoiets nogal wat moeilijkheden gaf. Een
voornaam had iedereen wel, en sommigen hadden ook wel een achternaam. De
mensen hadden niet al te veel haast dit uit te voeren. Maar op 10 maart
1813 kwam er een brief dat dit bevel nu beslist moest worden nagekomen.
Toen ontstonden al die vreemde namen, waarvan je nu zegt: wat een gekke naam.
Vaak werd de naam gekozen van het beroep van de vader, ook wel erg
willekeurige namen, die later aanleiding gaven tot veel narigheid. Later -
en ook nu nog - is er de mogelijkheid om je geslachtsnaam te laten veranderen, als hij àl te gek is.
De post moest vroeger uit Medemblik gehaald worden en natuurlijk lopend.
De postbode kreeg van de gemeente ƒ 20,- per jaar en ontving dan zes
stuivers voor een brief, wat velen erg duur vonden.
Jullie zullen natuurlijk ook graag willen weten hoe het heel vroeger met
de school ging. Uit de weinige gegevens die wij daarover uit die dagen
hebben, weten wij dat als onderwijzer - toen schoolmeester genoemd - de
heer M. Brugman was aangesteld, oud 45 jaar. Hij had zestig kinderen in
zijn klas en zijn traktement, zoals dat vroeger heette, bedroeg ƒ 150,-
per jaar. Hij gaf les in de zogenaamde kerkschool, die moet dus vlak bij
de kerk in het Buurtje gestaan hebben. Dat kon, want waar nu de weg is,
stonden vroeger huizen. De dijk was helemaal niet hoog en breed en met
bouwen nam men het niet zo nauw. Dan was er nog een bijschool, waar
Anthonie Sas (34 jaar oud) schoolmeester was. Ook hij had zestig kinderen
in de klas.
De leskosten werden per reglement vastgesteld in artikel 10. Nou, jongens
en meisjes, stel je eens voor: zestig kinderen per onderwijzer, de school
veel te klein en te donker, verwarming was slecht. De meesters moesten
vaak zelf de kachel aanmaken. Jullie zullen wel begrijpen dat de meester
wel eens strenge straffen toepaste om er de orde in te houden. Vaak werd
met harde hand opgetreden. Maar toch gaf de waarnemend burgemeester een
zeer goed rapport aan de Franse regering over het onderwijs. Hij schreef:
de onderwijzers verstaan hun vak en staan bij de burgers in hoog aanzien.
Er wordt zelfs ook les gegeven in de Franse taal.
Napoleon kon tevreden zijn. Een goed volkje daar in Andijk??
Er is een reglement bewaard gebleven dat ons duidelijk maakt wat de
plichten van de schoolmeester waren. Misschien is het nuttig daar iets van
te vertellen.
Art. 1 vermeldt dat er school zal worden gehouden van 1 september tot 15
juli van des morgens 8 tot 11 uur en 's middags van 12 uur tot 3 uur.
Zaterdags werd er geen school gehouden.
Art. 2 geeft aan dat de schoolmeester er voor moet zorgen dat het om de
kerk en het huis van de dominee rustig blijft, vooral des zondags.
Art. 6 regelt, welke lessen de onderwijzers moesten geven aangaande
godsdienstig leven, bijv. het leren van de catechismus, het Kort Begrip,
enz.
Art. 8 gaat over het les geven in het zingen. Hier moet de onderwijzer
goed met de leerlingen oefenen, opdat het gezang goed zal zijn. Elke
school eindigt dan ook met het zingen van een psalmvers.
Art. 9 geeft de dominee het recht elk ogenblik wanneer hij dat wil, de
school te bezoeken, en desnoods de onderwijzer tot plichtsbetrachting op
te wekken.
Art. 10 regelt de betaling der schoolgelden. Ieder kind moet per maand
voor het leren spellen en lezen twee stuivers betalen. Voor schrijven drie
stuivers. Voor rekenen zes stuivers.
Waren er drie kinderen uit één gezin op school, dan was men vrij van
betalen. De schoolmeester was dan verplicht die kinderen gratis te
onderwijzen, alsmede de kinderen die door armvoogden en diaconién werden
onderhouden.
Als wij zo in art. 10 lezen wat onderwijs kostte, dan is dat niet goedkoop
in verhouding tot het inkomen van de mensen.
De gelden die binnenkwamen waren voor de onderwijzer als aanvulling op
zijn lage traktement. Maar kwamen er te veel kinderen op school, dan moest
de hoofdonderwijzer voor hulp zorgen en die hulp zelf betalen.
Later is een en ander gewijzigd.
Art. 11 stelt de mogelijkheid open voor het houden van avondschool van
half zeven tot half negen. Dat kost de leerlingen per maand acht stuivers.
Zij moeten dan zelf voor brandstof zorgen.
De avondschool werd vijf avonden per week gehouden.
Art. 12 en 13: De schoolmeester moet ook zijn diensten aanbieden bij
begrafenissen en ontvangt daarvoor zes stuivers.
Art. 15 verplicht de schoolmeester het pad voor de deur der kerk schoon
te houden, tot aan het huis van de dominee. Hij moet ook het kerkhof vrij houden van stekels en
ander onkruid.
Art. 16 verplicht hem om de dominee te waarschuwen dat het zijn tijd wordt
om naar de kerk te gaan.
Art. 17 verplicht hem om, wanneer een zondag, om welke reden dan ook, niet
gepreekt zal worden, dit bekend te maken in de scheerwinkels op Oost en
West.
Art. 18 regelt het zingen in de kerk. De schoolmeester is verplicht in de
kerk vóór en ná te zingen. Hij moet voorlezen uit de bijbel, in de
morgendienst de Tien Geboden en in de middagdienst de artikelen des
Geloofs lezen.
Art. 19 verplicht de schoolmeester de namen te noteren van de gedoopte
kinderen en hun ouders, en van degenen die "in ondertrouw" zijn
opgenomen.
Art. 20 regelt de hulp welke hij de dominee moet geven op administratief
gebied.
Art. 21 geeft de schoolmeester het vruchtgebruik van het kerkhof.
Art. 22
regelt de vergoeding welke de schoolmeester voor al deze werkzaamheden zal
ontvangen. Dit is totaal ƒ 75,- plus vrije woning. Dit reglement is
samengesteld te Lutjebroek op 12 juli 1751.
De onderwijzers wisten dus waaraan zij zich te houden hadden. Maar in de
loop der tijden werd er in de praktijk wel iets veranderd.
Een feit is dat niet alle kinderen naar school gingen, want verplicht was
het vele jaren lang nog niet. Veel kinderen bleven tussen de middag in de
school, want zij woonden vaak een half uur of langer lopen van de school
af. Ook dan had de schoolmeester er de zorg voor. Voor ons is dat bijna
niet in te denken, maar het gebeurde. Men aanvaardde dat en daarmee uit.
In de school gebruikte men weinig materiaal. Er werd veel op het bord met
krijt voorgeschreven en de leerlingen schreven het na met een griffel op
een lei. Dat kostte zeer weinig. Papier kwam er de eerste jaren niet aan
te pas.
Er was nog al eens schoolverzuim, vooral in de zomer. Ook werden de
meisjes vaak thuisgehouden voor hulp in het huishouden en op het land.
Jongens en meisjes, nu moeten jullie niet denken dat de kinderen vroeger
hun vermaak niet zochten. Er werden ook toen allerlei spelen bedacht.
Behendigheidsspelen waren geliefd, het knikkerspel en hoepelen goed in
trek. Niemand zei wanneer het moest beginnen. Het was er opeens, en dan
ook overal.
En dan was er de zee, en de uiterwaarden, waar van alles was te beleven.
En de polder, op veel plaatsen nog erg veel riet en kleine sloten. Ook
daar trok de jeugd veel naar toe.
De winters waren vaak moeilijk om door te komen. Slechte verlichting en
verwarming, vroeg donker, ook langs de weg. En slechte mensen waren er
toen ook al. Er werd nogal eens wat gestolen, vaak veldvruchten. En de veldwachter
Pieter Ariszoon Dol kon het alleen niet
af. Maar dat was ook niet nodig, want ook in Andijk was een nachtwacht,
soms wel twee. Hun taak was om gedurende de nacht, wacht
te lopen langs de huizen van Oost naar West of omgekeerd, al waar zij
woonden. Zeer lang is dat zo gebleven, pas na 1900 heeft men daar vanaf
gezien. Men was vroeger in bepaald opzicht veel strenger dan nu. Honden
mochten bijv. in augustus niet loslopen, iedere hond die dat wel deed
mocht men vrij dood slaan. Zo ging dat.
Nu nog een mooi tijdstip uit de geschiedenis. In 1813 waren wij
de Fransen voorgoed kwijt. Napoleon zat op St. Helena na te denken over
zijn wreedheden en de Prins van Oranje - nu Koning Willem 1 - was onze vorst.
Ons land kon aan de opbouw beginnen. En dat gebeurde dan ook. Langzaamaan
werd alles iets beter, zodat meester Brugman in 1817 er ƒ 100,- salaris
bij krijgt en meester Sas
ƒ 50,-, hij was tenslotte ondermeester. Maar beide onderwijzers moesten
dan wel goed opgeven hoeveel stuivers zij ontvingen van de leerlingen.
Op de raadsvergadering van 26 juni 1817 verschenen ook de raadsleden
van Wervershoof. De commissie die de scheiding der gemeenten moest
regelen, had goed resultaat gehad. Men was over schulden,
lasten en grenzen het eens geworden, de scheiding was een feit, en
uitgevoerd zoals bij koninklijk besluit van 24 mei 1816 no. 35 was
bepaald. Voor beide gemeenten was de scheiding goed,
want Andijk was al een gemeente van vele kilometers lang.
Het was toen al precies als nu: de overheid moet zich met veel,
tè veel zaken bemoeien omdat de mensen er maar wat van maken. Er waren
bakkers die hun bakmeel vermengden met andere meelsoorten
om zo de prijzen van het brood te drukken. Daar trad de overheid met
maatregelen tegen op. In die dagen werd er erg veel roggebrood gegeten,
vaak met tarwe vermengd. De broden waren zwaar, soms wel 8 à 10 pond; de
prijs per pond - zoals dat vroeger werd berekend 6 à 8 cent.
In 1820 sterft meester Brugman, er moet dus een nieuwe schoolmeester
worden benoemd. Zijn traktement zal zijn ƒ 250,-.
Men besloot meteen het schoolgeld te verhogen en gelijk te stellen met de
school Oost. Het werd nu drie, vier en acht stuivers per maand.
Het ging wel eigenaardig toe want de weduwe van meester Brugman had zelf
voor een opvolger van haar man gezorgd. Dat vond de raad goed, maar alleen
voor zolang totdat de raad anders zou beslissen. De betaling van die
vervanger kwam voor rekening van de weduwe.
Zulke dingen zouden nu niet meer mogelijk zijn, en dat is maar goed ook.
Er zijn uit de archieven ook dingen bekend waarvan je zegt: de overheid
houdt alles wel in de gaten. Zo was er een koninklijk besluit dat op het
platteland door gewone burgers voor een doktersvisite dertig cent moest
worden betaald. Iets rijkeren moesten veertig cent betalen en de mensen
met veel geld zestig cent.
Op onderwijsgebied was het toen wel een heel andere tijd. Alles was
mogelijk. Als traktement genoot de onderwijzer zoals bekend, ƒ 250,- per
jaar. Als voorzanger en klokluider ƒ 75,- per jaar. Aan schoolgeld kwam
binnen ƒ 190,40. Totaal ƒ 515,40. Dat vond men veel, want hij had ook nog
de winst van de leermiddelen, plus vrij wonen. Dat was aanleiding voor de
schout om te vragen wat de raad er van dacht om het inkomen van de
schoolmeester lager op te geven.
Op de WestersehooI, die in die tijd nog vacant was, waren 68 leerlingen.
Waarvan 7 geheel behoeftig waren. D.w.z. dat ze in het geheel niet konden
leren. Denken jullie je eens in hoe moeilijk zo het werk voor die
onderwijzer was en hoe daardoor het onderwijs bemoeilijkt werd. Die 7
leerlingen zouden in onze tijd naar een andere school gaan. Goed voor
henzelf, en ook voor de andere kinderen.
Er zijn inmiddels sollicitanten opgeroepen en daaruit wordt Jacob Vis uit
Zuiderdorp benoerpd, met toestemming van de minister. Hij was tevens een
goede voorzanger. Dat was mooi meegenomen.
Langzamerhand wordt ons dorp meer bebouwd. In 1825 was het aantal inwoners 1327.
Tot burgemeester en secretaris werd benoemd de heer M. v.d. Meer, dit werd
in de raadsvergadering van 27 augustus bekend gemaakt.
En zo werd in ons dorp weer alles geregeld, evenals nu nog gebeurt. Het
dorp groeide en er kwam meer tot stand.
De lonen waren toen laag, vaak amper ƒ 1,- per dag en in de winter waren
velen zonder werk en inkomsten.
Levensmiddelen waren ook goedkoop, en men trachtte door zelfvoorziening
het leven nog wat voordeliger te maken. Ondanks dat werden door de diaconiên
velen geholpen zolang er geld was. Pas daarna hielp de burgerlijke gemeente.
Er zijn ook leuke dingen in de archieven te lezen. In 1829 moest er een
nieuwe onderwijzer worden benoedm. Er kwamen veel sollicitanten.
Zij moesten de vraag hoe zij over het zingen dachten,
beantwoorden. Enkele van die antwoorden laat ik hier volgen.
Antwoord 1:
Zingen is het door middel van de stem voortbrengen van aangename tonen tot
streling van het gehoor en tot opwekking of opbeuring van ons gemoed.
(zo'n antwoord zal de sollicitant wel zweetdruppels gekost hebben).
Antwoord 2: Wat zingen is, laat zich minder beschrijven dan gevoelen. Het
is een ontboezeming van het gemoed met verheffing of daling der tonen.
Antwoord 3: Zingen is het voortbrengen van geluid naar vastgestelde tonen.
Nou jongens en meisjes, in Andijk wonen veel zangers en zangeressen, ook
onder jullie. Maar als jullie nu eens gevraagd werd: "wat is
zingen?" Wat zouden jullie dan zeggen? Daar ben ik wel benieuwd naar.
De kandidaten waren bepaald goede voorzangers, want ze waren het er allen
over eens dat het zingen in de kerk nergens naar leek, er werd te veel
geschreeuwd en veel te langzaam gezongen. Ze vonden ook dat zingen op
school wel goed, maar toch bijzaak was. Arend Bakker uit Krommenie werd
benoemd. En zo was dat ook weer geregeld.
We zijn nu in 1830. Een buitengewoon slecht jaar voor ons land. De
broodprijzen stegen roet bijna 100 procent, lazen wij in een krant uit
dat jaar. Onze economie stond er slecht voor.
In 1830 had ons dorp 1294 inwoners. Kinderen van 0-1 jaar: 28, kinderen
van 1 tot en met 12 jaar: 395, De oudste inwoner was 90 jaar.
Zoals jullie uit de vaderlandse geschiedenis weten was 1830 ook het jaar
dat Belgié zich los maakte van Nederland. Ook dat had zijn invloed op veel dingen.
In de loop der tijden werd steeds meer grasland tot bouwland gemaakt. Er
werden andere gewassen verbouwd, de fijne tuinbouw gaf meer werk.
Er kwamen ook meer en betere scholen, maar vooral ook betere inzichten in veel verhoudingen.
Op west-, midden-, en oost-Andijk waren drie openbare scholen, later
kwamen er nog twee christelijke scholen bij. Kinderen uit
Enkhuizen-Oosterdijk gingen naar de school aan de Oosterdijk, terwijl
kinderen uit de Bangert naar de Rooms-Katholieke school te Wervershoof gingen.
De lei en griffel hebben het op school lang uitgehouden. Ik weet nog heel
goed dat, toen ik in 1912 naar school ging, de griffelkoker en sponzedoos meegingen.
Pas in de derde klas mochten we met een pen schrijven.
De bevolkingsgroei ging door en dan werden de scholen gewoon een stukje
groter gemaakt, maar ook wel geheel vernieuwd of verbeterd.
Tengevolge van de watersnood op 14 januari 1916 werden nieuwe wegen
aangelegd... Doordat de dijk verzwaard moest worden, verdwenen de
oude weg en dijkgracht en tevens honderden huizen, die voor het grootste
deel langs de nieuwe wegen werden herbouwd. Ook voor de scholen had dit
zijn gevolgen. Alle scholen werden na verloop van tijd langs de nieuwe
wegen gebouwd en aangepast aan de voorschriften over schoolbouw enz.
Enkel de christelijke scholen hun plaats langs de Dijkweg.
Zeg, jongens en meisjes, wisten jullie dat er van een zeer oude school -
de Middenschool - nog iets over is? Dat is de zeer grote regenwaterbak bij
het huis van Jan Dekker, Dijkweg 218. Dekker gebruikt de bak nu voor
andere doeleinden. Vroeger kon men daar water halen voor 1 cent per emmer en velen maakten daar gebruik van.
In de loop der tijden voldeden ook de scholen langs de nieuwe wegen niet
meer. Er vertoonden zich allerlei gebreken aan, en gezien de weer nieuwe
inzichten op het gebied van onderwijs bleken ook die scholen niet meer
geschikt te zijn voor het geven van goed onderwijs. Gevolg was dat de
scholen werden afgekeurd, en nieuwbouw aanbevolen. De Oosterschool werd
verkocht en is nu opslagplaats voor allerlei artikelen. De school aan de
Hoekweg is Bureau Gemeentewerken geworden. De Molenwegschool is afgebroken.
Nu heeft het openbaar onderwijs twee geheel nieuwe scholen, de Springplank
en de WesterschooI, het christelijk onderwijs een vergrote en aangepaste
Idenburghschool en straks een geheel nieuwe school in de plaats van de Dr.
Abr. Kuyperschool, terwijl ook de R.K. Basisschool De Bangert uitgebreid en gemoderniseerd is.
Vroeger was het behelpen op allerlei manieren en nu: ruime lokalen, volop
licht, centrale verwarming, goede sanitaire voorzieningen, geen krappe
bankjes meer. Een ruime gang en entree plus speelplaatsen. Wat een
vooruitgang. En dan de materialen. Vroeger lei en griffel. Nu
rekenmachines, stencilmachine en meer moderne apparatuur,
en vergeet ook de t.v. niet, alles ten dienste van het onderwijs, in 't belang van jullie allemaal.
Jongens en meisjes, ik heb zo maar enkele dingen uit het archief genoemd,
ben begonnen met hoe het was in 1812, en hoe het nu is,
in 1982. Het heeft lang geduurd eerdat dit alles mogelijk was, maar het is er nu.
Jongens en meisjes, waardeert dat, houdt jullie scholen netjes en doe je
best: leren is voor jullie latere leven van het grootste belang.
Ik hoop van harte er in geslaagd te zijn jullie iets bij te .brengen
over het onderwijs en enkele andere zaken van vroeger. Als ik zou weten
hierin geslaagd te zijn, zou mij dat grote voldoening geven.
J. de Vries.