» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1984 » pagina 11-13
Er wordt weI eens gezegd: "in een polder heb je altijd tegenwind!" Dat is natuurlijk niet waar, maar wie in een polder woont
of er heen gaat weet hoezeer het klimaat (weer en wind) een rol speelt in zo'n open landschap. Dat geldt de bewoners en bewerkers van de poldergrond
zowel als de bezoekers. Het weer speelt – meer dan in een stad – daarin een erg grote rol. De mensen zijn er meer van het weer afhankelijk. Het
weer is de combinatie van wind, temperatuur, vochtigheid, neerslag, zonneschijn, bewolking en luchtdruk.
Er waren tijden dat de boeren ten naaste bij wisten wat voor weer hen in
de komende dagen te wachten stond zonder de informatiebronnen die ons nu
deelachtig zijn door de bemiddeling van het Koninklijk Nederlands
Meteorologisch Instituut (KNMI) en andere professionele informaties via
radio en televisie.
Tegenwoordig wordt ook van alles gemeten zoals windsnelheid, -richting en
-kracht, neerslag als regen, sneeuw en hagel, en temperatuur, luchtdruk en
nog meer. Vroeger schreven sommige boeren wel eens hun ervaringen met het
weer, in verband met het handwerk en de oogst, in hun dagboek.
Tegenwoordig gaat dat anders, meer wetenschappelijk, maar het oude had ook
professionele kanten.
Bij neerslag komt er water in de polder, waarvan een deel verdampt en weer
overgaat in wolken; een ander deel echter moet uit de polder worden
verwijderd, wil men niet te hoge waterstand behouden. Men kan spreken van
een kringloop van het water of beter nog: er wordt onderscheid gemaakt
tussen een korte- en een lange kringloop. De eerste omvat de verdamping
van water boven de zee, het opstijgen van die damp en het daardoor
afkoelen waardoor het weer als regen terugvloeit. De lange kringloop
speelt zich – ingewikkelder – af boven land: verdamping, wolken die langs
het reliéf van het land opstijgen en daarmee afkoelen en daar weer in
buien de regenlast laten neerkomen.
De ligging van een land op de aardbol en de aanwezigheid van water in de
nabijheid bepaalt het klimaat van dat land: wolken, weer en wind. In
Nederland is de eeuwen door – ook al in de prehistorie – een sterk
bepalende factor geweest dat dit land laag was gelegen, rivieren had en
aan zee grensde. Het smelten van het landijs en van het ijs van de Alpen
deed een hogere zeespiegelstand ontstaan, waardoor grote veranderingen
plaats vonden: rivierbeddingen verlegden zich, plassen en meren
ontstonden, plantengroei leidde tot verlanding, vervening nadien weer tot
waterplassen. Door wind en water samen kon venig oeverland wegslaan en
vergrootten zich de meren. Zo bedreigde eens de Haarlemmermeer de steden
Leiden, Haarlem en Amsterdam.
Door het meten van temperatuur en lucbtdruk, windkracht en -richting kan
men komen tot weersverwachting. Beheersing van het water was nodig om
zoveel mogelijk grond van de lage landen bruikbaar te rnaken voor land- en
tuinbouw, voor wonen en werken, want een groot deel van het land ligt
beneden de zeespiegel. Waterbeheersing vereist dukers, molens en sluizen.
Een molen kan alleen maar veel en goed werken wanneer men zijn kop naar de
wind kan zetten, de molenkop draaibaar heeft gemaakt. Molens zijn voor
diverse doeleinden gebouwd: voor waterbeheersing, voor het zagen van hout,
het malen van graan en het persen van olie. Molens werken op de gratis
energie: de hulpkracht van wind.
Is het verschil in waterstand in de polder en op het buitenwater te groot
om door één molen te worden overbrugd, dan plaatst men een aantal molens
die tezamen de trap vormen, waarlangs het water kon worden op- en
afgevoerd.
Naast de mooie, veelal met hout en riet beklede molenbouwwerken kwamen uit
goedkoopte overwegingen de metalen windmolens in gebruik.
Het op peil houden van de waterstand in een polder – polderpeil – is een
kwestie van bemaling; dat is aan- en afvoer van het water via molens ofwel
via een gemaal. Het is een ingewikkeld systeem van greppels, drainsleuven
en drainagepijpen, sloten, vaarten, tochten en kanalen, van boezems en
ringvaarten, waarbij molens en/of gemalen de mechanische hulpmiddelen zijn
op die plaatsen, waar de meer natuurlijke hulpmiddelen als watergangen hun
werk beéindigen.
Waterbeheersing is een berekening uit de samenhang van neerslag,
verdamping en afvoer via een drainagesysteem naar sloten en boezem en de
capaciteit van het waterverzet van de bemalingswerktuigen per uur malen
per wind-watermolen, dan wel met stoom-, diesel- of electrische
aandrijving. Windbemaling was erg afhankelijk, stoom- en diesel- en
electrische energie maakten de bemaling – deze waterbeheersing – minder
afhankelijk maar ook duurder. Doch deze mindere afhankelijkheid betekende
ook meer productie van de poldergronden. Hier en daar werd een aantal
molens door een gemaal vervangen.
Sinds kort heeft men de wind in de polders herontdekt, nu als mogelijkheid
voor opwekking van energie. En men heeft de werktuigen daartoe uiteraard
sterk gemoderniseerd.
Wind speelt een heel grote rol in het landschap. Vooral in de kuststreken in het westen van ons land is dat te zien aan wegbeplantingen en bosranden
- bijvoorbeeld bij de duinbossen – waar de bomen helemaal scheef kunnen overhellen en hun kruinen aan de kant van de meestal heersende wind
schijnen weggeschoren. Het is daarbij veelal niet uitsluitend de wind, die dit veroorzaakt maar ook het zout, dat de wind vanuit zee meevoert.
Wind en verwarming van woonhuizen in open landschap heeft eveneens relatie: schoorstenen moeten zo worden geplaatst dat er geen moeilijkheden
bij het stoken gaan optreden. Wind speelt in ons leven op velerlei manieren een rol: bij het drogen van de was, het varen met zeilscheepjes
in de poldervaarten (afvoer van gewassen ging eertijds heel vaak per zeilschuit naar de veilingen). De wind kan ernstige schade berokkenen aan
gebouwen en gewassen, zo bijvoorbeeld aan rieten daken van boerderijen en aan jonge gewassen op het open veld. Daarom werden vaak rietschermen en
vlechtwerk tuinen geplaatst, heggen en hagen onderhouden. De laatste waren redeliike windschermen en zij leverden tevens geriefhout voor tuinder en
boer. Bovendien waren het de broedplaatsen voor insecten etende vogelsoorten, die schadelijke en ook niet schadelijke insecten opruimden.
Oogsten van producten van het land is uiterst klimaat-gevoelig; te snel binnen halen van hooi in verband met het verwachten van regen heeft menige
boerderij als gevolg van hooibroei in de as gelegd. Bij slagregens in oogsttijd gaan granen vaak liggen op de akkers of als het graan reeds
gerijpt is en regen het binnen halen van het natte gewas tegen houdt kan veel zaad verloren gaan. En in een koud voorjaar kan de bevruchting van
fruitbomen slecht zijn doordat de bijen niet vliegen ten gevolge van het ongunstige weer. Het klimaat bepaalt in hoge mate de productieresultaten
van onze land- en tuinbouw. Het bepaalt ook onze kleding; wij moeten ons kunnen beschermen tegen regen en wind, tegen koude zo goed als tegen te
intense zonbestraling.
Wolken, weer en wind bepalen het leven in de polder.