» Jaarboeken "Oud Andijk" » 1987 » pagina 30-31
Door de oorlogsomstandigheden werden tabaksartikelen spoedig schaars. De import van tabak stagneerde
en de productie in Nederland, hoofdzakelijk verbouwd op de Utrechtse heuvelrug, was van geringe betekenis.
Vroeger – lang geleden reeds – was daar wel vrij veel tabak verbouwd, zelfs zoveel dat er wel werd
geëxporteerd, maar dat was duidelijk verleden tijd.
Door het onderzoekstation in Wageningen werd naarstig gezocht naar soorten
die het in het Nederlandse klimaat wel zouden doen. Het telen van dekblad
voor sigaren was hier moeilijk. Beperkte mogelijkheden lagen er in de
verbouw van de licht kleurende - lightaircured - soorten als Virginia,
Burley en Slits no. 25 voor sigaretten en shag. Voor pruimtabak had men
dikkere bladeren nodig. De teelt zelf was niet nieuw, want tabak werd al
enkele eeuwen met wisselend succes verbouwd in ons land.
Vanaf 1942 probeerden ook Andijker tuinders hoekjes met tabaksplanten te
telen. Na de nachtvorsten van half mei werden potplanten achter de bekende
rieten schutten uitgeplant. Ook werden voor het verkrijgen van luwte
hennep en aardperen gebruikt. Beide werden tot wel twee meter hoog met
zware stengels. De aardpeer, Helianthus tuberosus, was een knol vormende
zonnebloem, waarvan de knollen gemakkelijk in de grond achterbleven. De
planten werden betrokken van plantenkwekers in Enkhuizen (onder andere B.
Huizinga en M. Masereeuw) en van Jelle Vriend (Peppelhof). De
tabaksplanten werden ongeveer anderhalve meter hoog en de afrijpende
bladeren werden vanaf einde juli tot in september door geplukt.
Toen dit lukte teelde, al spoedig bijna iedere tuinder wel een hoekje
tabak van zo'n vijf tot tien are, Enkelen pakten de teelt groot in
oppervlakten tot anderhalf en twee hectare.
Ook werd aan het einde van het groeiseizoen wel de gehele stam in één
keer geoogst. Van het geplukte blad werd de middennerf ingesneden en
daarna aan draden of stokken geregen en opgehangen in een donkere
droogloods of zolder om vier tot zes weken te vergelen en te drogen. Soms werden
de bladeren eerst op stapeltjes gelegd om te vergelen (voorfermenteren) en
daarna opgehangen.
De droge bladeren werden in 1943 voor ƒ 20.- per kilogram verkocht
bij een oogst van 25 kilo per are nat produkt. Om tegen het einde van de
oorlog vanwege de schaarste en het aanwezige zwarte geld te stijgen tot
meer dan ƒ 500,- per kilo droge bladeren. Ook was tabak een geliefd
ruilobject. Bonenkaf, verpulverd blad van gedorste bonen, was het
alternatief voor wie zulke bedragen niet konden betalen. Menigeen heeft
het stinkende bonenkaf als shag gerookt.
Het probleem was de verdere verwerking van het gedroogde blad. Van
Andijk-West werden veel tabakabladeren gebracht naar Pools Tabakfabriek op
het Achterom in Hoorn waar ze verder werden gefermenteerd en waar er
sigaretten van werden gemaakt. De merknaam van de sigaretten van
Nederlandse tabak was "Consie".
Anderen zochten het verderop. Maar het vervoer en de verdere afwikkeling
bleef problematisch. Daarom staken in augustus 1944 in Andijk-Midden
spontaan enkele tuinders op een verjaarsvisite de koppen bij elkaar om de
zaak gezamenlijk aan te pakken.
Middels een stencil werden alle tabakstelers opgeroepen voor een
vergadering in de Meiboom. Er kwamen drie honderd man op af en zij
richtten ter plekke de vereniging van tabaksamateurs op onder de
naam:"Rookt eigen teelt", C. Gorter Cz. werd voorzitter en Jac de
Vries secretaris. Besloten werd al het gedroogde blad bij C.Zee in de
schuur aan de Horn in te leveren, waar het gekeurd werd op kwaliteit door
de commissionair in tabak, Cappon uit Amsterdam. Daarna vond gezamenlijke
verzending plaats naar de firma Alberts in Druten en later ook naar andere
fermenteerbedrijven.
De gefermenteerde tabak ging naar de British American Tobaco Company in
Amsterdam, die er voor zeven cent per stuk sigaretten van maakte. In 1946
werden er ongeveer één milioen sigaretten gemaakt van Andijker tabak.
Het bestuur van de vereniging "Rookt eigen teelt" zorgde
uiteindelijk voor de distributie van de sigaretten onder haar leden,
afhankelijk van de kwaliteit en hoeveelheid ingeleverd tabaksblad. Op de
banderol stond dat deze amateurtabak uitsluitend bestemd was voor eigen
gebruik en het verboden was deze tabak te verhandelen ingevolge lid 1 van
de tabaks- en tabaksprodukten-beschikking 1940. Hier werd veel tegen gezondigd.
In de jaren net na de oorlog beleefde de tabaksteelt haar hoogtepunt. Met
een landelijke toename van 70 hectare in 1945 tot 570 hectare in 1949,
waarvan 15 tot 20 hectare in Andijk werd geteeld. "Akkerbouw"
ging de verzending verzorgen en op haar jaarvergadering in 1949 hield een
tabaksvoorlichter een inleiding over de teelt en coöperatieve afzet. Maar
de belangstelling voor de tabaksteelt liep snel terug en na enkele jaren
werd er landelijk maar weer een honderd hectare beteeld en was deze geheel
uit Andijk verdwenen. De vereniging "Rookt eigen teelt" werd al
in 1948 opgeheven. De financiële middelen werden bij de beëindiging
verdeeld onder de leden en er werd een gift gedaan aan het "Witte Kruis".
Wognum, V.Singer Pz.