» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1988
» pagina 20-26
Aanvankelijk was Andijk een dorp nog zonder bloembollen, Dat is nu
moeilijk zich daarvan een voorstelling van te maken. Het agrarisch aanzien
van het dorp is in de voorbije anderhalve eeuw wel radicaal veranderd. Na
hoofdzakelijk grasland met veehouderij kwamen de teelten van aardappelen,
groenten en zaden. Vooral door de teelt van groenten en bloemzaden raakten
de tuinbouwers gewend aan het steeds weer zoeken naar nieuwe produkten voor hun bedrijven.
De bloembollenteelt bestond al enkele eeuwen in Nederland, maar
voornamelijk op de geestgronden achter de duinen. De dwaze tulpenhandel in
de zeventiende eeuw en de ontwikkeling van de bollenteelt erna gingen aan
de Westfriese tuinders voorbij. Tegen het einde van de negentiende eeuw
komen de tulpen en enkele andere bolgewassen echter binnen het
gezichtsveld van de Andijkers. De bollenteelt had zich uitgebreid in het
Kennemerland en rond Alkmaar en enkele tuinders in de Langedijk en rond
Hoorn gingen wat tulpen telen.
Door familiebezoeken in die omgeving en kennismaking met de teelt kwamen
de bloembollen naar oostelijk West-Friesland.
Piet Kistemaker beschrijft in zijn uit 1948 daterende boek "Met
sprongen door de Andijker historie" in het hoofdstuk "Flora's
tuin" het begin van de bollenteelt in Andijk als volgt:
"Plusminus 1886 vinden we de eerste sporen. De burgemeester Reinder
Kooiman, wethouder Jacob Tensen en Jan Groot Sr. nemen een proef met de
tulpenteelt, het voldoet blijkbaar matig en de eerstgenoemden ruimen hun
kraam weer op. Alleen Jan Groot heeft tenslotte nog een kleine tulpenbaan
over, in totaal 40 roeden. In 1889 werden 378 regels "Scarlet
Duc" - ruim 5 roe - gekocht voor vijftig gulden. Als Jan Groot in
1896 zijn bedrijf wil verkopen hebben zijn tulpen een fictieve waarde van
700 gulden, maar in de verkoopwaarden worden ze genoteerd voor ƒ 165.-
en Pieter Kistemaker, die ze koopt, kan er bij de oogst maar ƒ 100.-
voor krijgen. De pioniers zijn er niet rijk van geworden".
Jongere, ondernemende tuinders pakken de teelt echter weer op. Ook in de
Streek gaan enkele tuinders tulpen telen. Zo had Jan de Wit in Lutjebroek
vóór 1900 al een hectare tulpen. Klaas Groot Siemenzoon koopt van de
zwager van Vok Veer - Piet Edel - te Zwaag een partijtje tulpen en teelt
ze door. En Willem Kooiman P.Pz. - 22 jaar oud - trekt de stoute schoenen
aan en gaat op 6 mei 1901 voor het eerst naar de bloembollenbeurs in Haarlem.
Dit werd een historische onderneming, want hij heeft het 50 jaar
volgehouden om elke maandag op de beurs aanwezig te zijn. Bij dit jubileum
in 1951 zegt de machinefabrikant en tulpenteler Minne van Heezen hierover
in een interview voor de "Andijker": "Wat zegt dit feit ons
Andijkers ogenschijnlijk zo goed als niets.
En toch is deze datum gebleken te zijn ... een uiterst belangrijke
voor onze gehele dorpsbevolking. Want op die dag werd een nieuwe bron van
welvaart aangeboord, waarvan wij allen nu nog profiteren. Weliswaar hadden
enkele tuinders eerder al pogingen in deze richting gewaagd, doch zonder
blijvend resultaat. Maar dankzij het feit dat deze pionier nog meer
handelaar dan kweker bleek te zijn, werd de "bollenbouw"
populair in Andijk en heeft enorm veel bijgedragen tot de materiële
welvaart van ons dorp en de wijde omtrek".
Door Willem Kooiman, door velen niet alleen vanwege zijn kleine gestalte
"Wullemke" genoemd, werd pionierswerk verricht, vergelijkbaar
met wat Nanne Jansz. Groot tachtig jaren eerder voor de zaadteelt deed.
In 1901 was er een groene veiling bij de molen aan de Broekerhavenweg van
daar geplante tulpen. Drie Kooimannen van Andijk waren er zeilend met de
schuit heengegaan en kochten hun portemonnee voorbij door elk voor ƒ 80.-
aan voor hen nog onbekende soorten - Rose Crisdelin, Gele Prins,
Scarlet Duc, Murillo, Moore en Grand Duc - te kopen.
De tulpen worden een paar jaar door geteeld, daarna werd er een kleine
groene veiling gehouden en meerdere Andijker tuinders kochten een of twee
bedjes om als bollenteler mee te starten. Ook worden nieuwe aankopen
gedaan op gastdagen bij de handelaar A. Oudes Sint Pancras.
Onder die kopers was ook Willem Schenk Wz., wiens aankoop voor 50 roe
uitgroeide tot 10 hectaren bloembollen in 1932. Naast een goed ondernemer,
waarvan thans nog de tastbare bewijzen zijn de villa's "Oranje Nassau
Hoeve" en "Willemsoord" aan de Middenweg, werd Willem
Schenk ook vele jaren veilingbestuurder maar daarover later meer. Hij was
zeer actief in het Andijker verenigingsleven.
In het voorgaande zijn wat namen genoemd van personen. Hieruit zou de
indruk kunnen ontstaan dat de bollenteelt een aangelegenheid was van een
beperkt aantal tuinders, grotendeels wonende in Andijk-Midden. Maar na de
eerste start breidde de bollenteelt zich snel over het gehele dorp uit.
Wel bleef de eerste jaren van deze eeuw de totale oppervlakte tulpen in
Andijk beperkt. In 1905 nog maar één hectare.
De pioniers zochten steun bij elkaar en samen met de telers van
Bovenkarspel richtten zij een afdeling op van de Vereniging voor
Bloembollencultuur. Daarvoor moest men minimaal 10 personen hebben. Het
werden er 5 uit Bovenkarspel, 4 uit Andijk en als tiende man de kastelein
van "Het Rode Hert". De laatste - K. Berkhout - zou later
voorzitter worden van de bloembollenveiling "West-Friesland".
Maar zover was het nog niet. De vervoermiddelen en de wegen waren
primitief, waardoor lang niet iedereen naar de vergaderingen in
Bovenkarspel kon komen. Daarom word in 1906 besloten in Andijk verder te
gaan met een eigen afdeling van Bloembollencultuur, waarvoor zich direct
al 45 leden aanmeldden.
Op 23 mei 1906 kozen zij een bestuur, waarvan Jb. Kooiman Pz.
voorzitter werd. Hij bleef dat tot 1937. De andere leden van het eerste
bestuur waren: D. Smit, D. Basjes, K. Groot Sr. en W. Kooiman Pz. De eerste
activiteiten begonnen met de gezamenlijke opplant van 570 roe tulpen
voor het houden van een groene veiling. Elke deelnemer moest voor minimaal
3 roe planten. Geplant werd op het land van Jacob Tensen, die het veld
voor 90 cent per roe zou schoon houden. De veiling in 1907 bracht
ƒ 11.500.- op. Het bestuur van do afdeling, met als voorzitter Jb. Kooiman Pz.
schatte echter de waarde van de opgeplante bollen bij de 63 leden al
op ongeveer ƒ 100.000.-.
De contributie bedroeg ƒ 3.- per jaar, welk bedrag voor een aantal
beginnende bollentelers bezwaren opleverde.
Op voorstel van één van de leden werd de reiskostenvergoeding naar de
algemene vergadering van Bloembollencultuur in Haarlem op ƒ 5.-
vastgesteld. Hij kon het niet billijken om voor een ander zijn pleizier
naar Hoogkarspel, naar de trein, te moeten lopen voor niks, want niet
iedereen had al een fiets.
Het stelen van bollen kwam zeker nogal eens voor want aan de veldwachter
C. de Groot werd ƒ 5,- gratificatie verleend voor zijn activiteiten
bij het opsporen van de bollendieven. Voor elk procesverbaal voor het
stelen van bloembollen kreeg hij nog eens ƒ 1.-.
De belangstelling voor de gezamenlijke opplant liep snel terug. Ratten en
vogels deden nogal wat schade aan de op geplante bollen. Men stelde zelfs
voor om de "makke'' meeuwen en kraaien op het groene veilingperceel
te laten afschieten. De ratten, talrijk door de brede, groene wallen en de
vele kleine slootjes, bestreed men met fuiken en aas met serum. Ook waren
de veilingkosten erg hoog. Aan de veilingmeestor en de notaris moest tot
10% van het verkochte bedrag worden betaald. De afrekening gebeurde via de
notaris.
En naast de droogte met de harde kluiten, vorst en ongedierte had men ook
nog andere weerstanden te overwinnen in het menselijke vlak. Kwade tongen
probeerden de kleibollen ten opzichte van de zandbollen in discrediet te
brengen door ze van een mindere kwaliteit te betichten. Uiterlijk was daar
reden voor. Door de aanhangende grond en groeischeuren waren de kleibollen
minder mooi. Maar men beweerde daarbij dat de bloei- en groeicapaciteiten
minder zouden zijn. En dat namen de Westfriezen natuurlijk niet. Wat lag
er dan meer voor de hand, dan zelf, door het nemen van proeven, het
tegendeel te bewijzen. Samen met telers van Bovenkarspel en bloemisten uit
Enkhuizen worden vergelijkende broeiproeven opgezet. De tuinders hadden
toen geen trekkassen, laat staan ervaring.
De resultaten van de broeiproeven werden in de Oranjezaal in
Enkhuizen tot in de dertiger jaren tentoongesteld. Ze hebben de
bollentelers veel vertrouwen gegeven in hun eigen produkt en ze kunnen
worden beschouwd als de voorlopers van de Westfriese Flora.
Inmiddels kwamen naast de tulpen de gladiolen. Via de zaadhandelaren in
Enkhuizen kwamen ze op de bedrijven terecht. Het was eerst wel even wennen
om na de zaadoogst in de herfst dit produkt met veel stof of prut in de
schuren te krijgen. Maar omdat de Halley's, Le Roi Soleil en L'Immacule
goed geld opbrachten, nam men dat voor lief.
In 1909 word samen met West-Andijk, dat tezamen met Wervershoof een eigen
afdeling van Bloembollencultuur had gevormd - de eerste droge
bollenveiling - gehouden. Er word voor ƒ 3.000.- geveild. Men ging
er op bescheiden schaal mee door en deze veilingen werden de eerste aanzet
tot het gezamenlijk veilen in West-Friesland.
Er kwam veel weerstand tegen de hoge notariskosten bij de groene- en de
droge veilingen. De tuinders hadden al kennis gemaakt met het veilen van
de vroege aardappelen en groenten, zoals bij de veiling "De
Tuinbouw" en dit moest voor de bloembollen toch ook mogelijk zijn.
Enkele pogingen in de Bollenstreek verliepen niet zo succesvol. Maar er
gingen steeds meer stemmen op om tot een betere en goedkopere manier van
verkopen te komen. De Algemene Vereniging van Bloembollencultuur had de
ontwikkeling van het veilingsysteem ook graag binnen de vereniging willen
houden, maar dat gelukte niet. Middels de beurs op maandag in Haarlem,
waar veel bollen rechtstreeks werden verhandeld vanaf 1860, het
Scheidsgerecht in 1906, het Handelsreglement in 1907, de bloemenkeuringen
in 1908 en de nomenclatuur had ze al veel zaken goed geregeld binnen het
bloembollenvak. De veiling had de cirkel moeten sluiten.
Tot in de eerste wereldoorlog bleef hier de bollenteelt van ondergeschikt
belang naast de zaadteelt en de aardappelen. De eerste drie oorlogsjaren
was er bijna geen export en een deel van hetgeen leverbaar was werd
veevoer. Menig tuinder bleef lang in het ongewisse of zijn verkochte
bollen wel zouden worden betaald. Toch groeide de oppervlakte bollenteelt
in Andijk van 4,4 hectare in 1912 tot 60 hectare in 1916.
Intussen rijpte de gedachte om te veilen zelf ter hand te nemen. Enkele
tuinders hadden al eens bollen geveild in de Bollenstreek met goede
resultaten. In de afdelingsvergaderingen worden alle voors en tegens van
het veilen breed uitgemeten. In 1916 werd hier op bescheiden schaal een
droge bollenveiling gehouden. In 1917 kwam het er niet van. Wel word er
een tulpententoonstelling gehouden.
De commissie die deze tentoonstelling had georganiseerd bestaande uit W.
Schenk Wz.m, Jn. Buishand en G. Prins, kwam nadat zij er verslag van
hadden uitgebracht, met het voorstel om in 1918 wel weer te veilen.
Zij hadden er al vanaf 1915 sterk op aangedrongen. Op kosten van
de verenigingskas kregen zij de opdracht de mogelijkheden nader te
onderzoeken. Het overleg ging erover of men het veilen beperkt wilde
houden tot Andijk of dat men zou proberen samen te werken met de omgeving:
Enkhuizen en Bovenkarspel. Het laatste was een hele stap. Door de oorlog
lag de handel bijna stil. Er was voedselschaarste, veel werkloosheid en
armoede in de steden. Overal eiste de Spaanse griep slachtoffers. Hebben
de mensen nog wel geld over voor het kopen van bloemen? En dan juist op
dat moment het verkopen van de tulpen op grotere schaal in eigen hand te
gaan nemen, was wel een waagstuk. Toch schrijft Jan Buishand op eigen
initiatief in februari 1918 een brief aan de afdeling Enkhuizen over het
gezamenlijk veilen. De brief vond in Enkhuizen algemene instemming. (Deze
brief staat afgedrukt in "Goud op de Klei"). Bovenkarspel stemde
er ook mee in en zo werden er in de zomer van 1918 enkele proefveilingen
georganiseerd. In januari 1919 kwam de bloembollenveilingsvereniging
"West-Friesland" officieel tot stand met een bestuur van negen
man. Voor Andijk werden hierin verkozen: D. Molen (1919-1944), W. Schenk Wz.
(1919-1948) en P. v.d. Gulik (1919-1927). De eerste veilingen waren nog
primitief, de kopers zaten op de manden in de Kolfbaan en de bestuursleden
op het toneel van "Het Rode Hert" in Bovenkarspel.
Dat de meningen over hot veilen in de afdeling Andijk sterk waren
verdeeld, bleek uit de belangstelling en de discussies bij de debatten
tussen D. Molen (vóór veilen) en W. Kooiman (zelf verkopen). De
eindconclusie was dat beide verkoopmethoden naast elkaar zouden blijven bestaan.
1919 werd een topjaar voor de tulpen met flinke export en een grote
kooplust voor plantgoed. Dus uitbreiding. Naast het sortiment enkele en
dubbele vroege tulpen kwamen de langstelige Darwin tulpen en enige late
soorten, die sneller groeien. Zij gaven meer plantgoed, waarmee de
tuinders de teelt verder uitbreidden. Maar vooral door de dubbele vroege
tulpen werden de Andijker tulpenkramen bekend.
De gladiolen voelden zich hier op de kleigrond ook uitstekend thuis en ze
vermeerderen door de kralen heel snel. Men teelde nog sterke soorten. Na
het rooien bleven zij eerst nog enige tijd aan "wallen" in
dubbele rijen op elkaar met de knollen aan het loof en goed afgedekt op
het land liggen om te drogen. Bij ongunstig weer was dat bevorderlijk voor
het optreden van de ziekten die de teelt jaren later zelfs onmogelijk zouden maken.
De mogelijkheid om de tulpen in kassen vroeger in bloei te trekken
vergrootte de afzet. De bolbloemenproductie kwam terecht op bedrijven met
aparte kassen voor de broeierij. Dat gebeurde ook in Andijk, van de
Bangert tot het Kerkepad werden op een tiental plaatsen kassen gebouwd,
waarin 's winters tulpen en narcissen werden afgebroeid.
De broeierij nam in oostelijk West-Friesland zo'n vlucht dat er in
Enkhuizen zelfs een bloemenveiling werd gesticht: "Bloemenlust".
Ook de irissen verschenen in de jaren twintig in het teeltplan met de
soorten onder meer; Imperator en Yellow Queen. Op beschaduwde plaatsen
bijvoorbeeld onder bomen op de erven worden sneeuwklokjes geplant. Een
enkeling kocht al wat lelieplantgoed van L. Hollandicum en L. vandidum.
Naast een aantal bedrijven met al heel wat bollen kwamen er velen met een
klein hoekje bollen. De contractteelt voor bedrijven in "de
Zuid" nam toe. De firma M. van Waveren kwam al in 1916/'17 met haar
bollen naar Andijk. In 1921 waren hier totaal 450 land- en
tuinbouwbedrijven, waarvan 400 met een oppervlakte van minder dan 5 ha. In
1924 teelden ze tezamen all 220 ha bloembollen en dat vergde allemaal handwerk.
In de zomer waren er al handen tekort. Veel los volk was er nodig. Die
kwamen van de "overkant" - Friezen en Drenthen - met de Staverse
boot overgevaren. Het waren harde werkers, soms wel wat ruw voor de tere
bollen. Nadat het loof netjes was verwijderd en als "blakers"
was verbrand, werd gerooid met de troffel of driehoekschop, kruipend met
de zeildoekenbroek aan. Voor één cent per regel deden zij 800 tot 1.000
regels per dag, zes weken lang. De mooie grond was soms prut of droog in
harde kluiten. Na het rooien vertrok het losse volk weer, maar een deel
heeft zich ook blijvend in het dorp gevestigd.
In de schuren zaten de pelsters achter de tafels met stoffige of vuile
bollen. Gezellig, maar hard werkend om de tien manden per dag te halen.
Elke mand was 75 tot 100 cent. 's Avonds tot laat toe werden de bollen
gerold - gezeefd - op de houten roltafels met drie hoepen met platen erop.
Enkele grote bouwers hadden al een sorteermachine; eerst een
"Vlinder" en daarna een "Ideaal" of "Kooi's
Patent". De getelde bollen werden in tenen manden met grote vellen
grauw papier erin of in kisten met schuifdeksel klaar gemaakt voor verzending.
En dan in de herfst weer weken lang planten. Veelal op het vroege
aardappelenveld, dat al goed was bemest, of waar de bagger voor het
planten was doorgewerkt. Regelmatig werd er in de krant gewaarschuwd om
toch vooral geen "scherp" - glas of ijzer - in de sloten te
gooien. De aardappel- en bollenrooiers hadden er veel last van. De
baggeraars konden ongeveer tien schuiten bagger per dag boven water halen
voor 40 tot 60 cent per schuit. Soms werd vanuit het vast geplant, anders
was het land gespit of geploegd en geëgd. Vanaf 1921 kwam de freesmachine
in gebruik. R.Kool kocht de eerste machine in Andijk. Bij een freesbreedte
van 90 cm kon driekwart hectare per dag worden gefreesd. In loonwerk
uitgevoerd kostte dat 15 cent per roe (ƒ 105.- per ha).
Wanneer dan tussen Sinterklaas en Kerstmis alles was geplant en
afgedekt met zand of molm, kwam de vraag: zullen wij de bollen op vóór
verkopen of ermee wachten tot de oogst, zullen wij alweer plantgoed kopen
om volgend jaar nog meer bollen te kunnen planten. Waaghalzen durfden toen
al te kopen op de nieuwe oogst om met het geld van de bollen, die nog in
de grond zaten, later te verrekenen. Een grote verandering voor diegene,
die groot gebracht was met de uitbetaling met Kerstmis van de zaden en het vroege-piepersgeld.
Maar in de periode vóór 1930 was het alles "hosanna" in de
bollenteelt. Elke uitbreiding bracht geld op; nieuwe schuren en huizen
werden gebouwd. Tot de grote crisis alles op losse schroeven zette.
Behalve in Piet Kistemakers boek is deze ontwikkeling in de Andijker
omgeving beeldend beschreven door K.Norel in romanvorm in zijn boeken
"De carrière van Nanne Vijn" en in "De Eenhoorn" en
door W. Siebesma in zijn boek "In de ban van de bollen". Ook in
het boek over de veiling "'West-Friesland", "Goud op de
klei" wordt er de nodige aandacht aan besteed.
V. Singer, Wognum.