» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 30
Ondanks het feit dat Andijk door de gestage groei van het aantal
inwoners in betekenis toenam was het niet direct in het bestuur van de
stede vertegenwoordigd. De vroedschappen van de dorpen waaronder de
buurtschappen ressorteerden behartigden de belangen van de Andijkers. Dat
deze dat als onvoldoende beschouwden blijkt wel uit het feit dat ze in
januari 1795, enkele weken nadat de Fransen ons land hadden bezet, aan de
stede lieten weten dat ze een eigen bestuur, municipaliteit, hadden
gevormd en uit het stadsverband wilden treden. De publikaties van 31
januari en 6 maart 1795 van de Provisionele Representanten van het Volk
van Holland kenden elke woongemeenschap, hoe klein ook, het recht toe om haar
eigen bestuurders te kiezen.
Op een bespreking tussen vertegenwoordigers van Andijk en het
stadsbestuur, gehouden op 1 mei 1795, bleek echter dat men intern verdeeld
was. Eén Andijker zag zijn dorp graag als vijfde kwartier in het
stadsverband van Grootebroek opgenomen, de anderen wensten volledige
zelfstandigheid. De bijeenkomst leverde tenslotte het principebesluit op
om zich te konformeren aan de uitspraak van het Comité van Voorlichting
uit Den Haag, aan wie men het geschil zou voorleggen.
Op 22 juli vonden in het logement "De Valk" in Medemblik
besprekingen plaats tussen Grootebroek en Andijk ten overstaan van genoemd
Comité van Voorlichting. Opnieuw bleken de vertegenwoordigers van Andijk
verdeeld, zodat het Comité niets anders kon doen dan de zienswijze van
Grootebroek onderschrijven en de Andijkers adviseren om zich, wanneer ze
het onderling eens waren geworden, rechtstreeks tot de Representanten van het
volk van Holland te richten. Vooralsnog veranderde er daardoor weinig.
De burgerij van elk van de vier kwartieren van de stede Grootebroek had na
de Franse inval zes vertegenwoordigers uit haar inidden gekozen, die samen
de municipaliteit van de stad vormden. In het eigen dorp traden de zes
municipaliteitsleden als plaatselijk bestuur op. In de zogenaamde grote
municipaliteit vertegenwoordigde Lutjebroek tevens Andijk. Toch heeft er
in Andijk in die jaren eveneens, zij het niet officieel erkend, een
municipaliteit bestaan.
Op 8 maart 1796 meldde de secretaris in de vergadering van het
stadsbestuur dat hem door "zich municipaliteit van Andijk"
noemende personen was verboden om nog langer huizen of landerijen in of
onder Andijk te transporteren, aangezien men zich als afgescheiden
beschouwde. Het bestuur van Grootebroek droeg de secretaris echter op om
dit pseudobestuur te negeren en op de oude voet met zijn werk voort te
gaan. Een jaar later informeerde de predikant van Andijk of hij zich voor
bepaalde zaken nu moest houden aan de voorschriften van de
stadsmunicipaliteit of aan die van de "zich noemende municipaliteit van de Bangert"
In mei 1797 ontving de stede Grootebroek van het Provisioneel Bestuur van
Holland een missive van de municipaliteit van Andijk, met het verzoek om
over de daarin aangeroerde kwestie van afscheiding te adviseren. Het
bestuur van Andijk schreef dat het reeds op 25 januari 1795 een rekwest
aan het stadsbestuur van Grootebroek had qericht, en dat de besprekingen die
daarop waren gevolgd op niets waren uitgelopen.