» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 33
De nood was hoog, en de oplossing die onze gemeente voorstelde dan ook
radikaal. Beide gezinnen moesten maar in het kamertje worden
ondergebracht, schreef de burgemeester, "opdat degene die deze
samenwoning het eerst verveelt uit zich zelve daar uit zal gaan". In
feite is het huis, afgezien van de noodgevallen zoals beschreven, niet
door Andijkers bewoond. Men hield het als noodoplossing achter de hand,
tot het door een geweldige storm die op 29 november 1836 onze streken
teisterde onherstelbaar werd beschadigd. In 1838 is het, met het recht van sloop,
voor ƒ 1.200 verkocht aan het weeshuis.
Een andere zaak waarover onenigheid met Grootebroek ontstond was het
onderhoud van de Wijzend en de Tocht. De wijzend is een zeer oude
waterkering ten noorden waarvan een vaart loopt die van groot belang was
en is voor het transport van landbouwprodukten naar Hoorn. Achter
Lutjebroek sluit zij aan op de Tocht die verder oostwaarts tot Enkhuizen
loopt, terwijl de Wijzend naar het zuiden buigt. De schouw berustte
eertijds bij de bestuurders van de polder Het Grootslag, voor zover de Wijzend
althans op haar gebied liep, en het bestuur van de stede Westwoud.
Omdat Het Grootslag er uiteraard groot belang bij had dat Westwoud zich
goed van zijn onderhoudsverplichting kweet, terwijl de laatste daarin een
mogelijkheid zag om een deel van de kosten op Het Grootslag af te
wentelen, zijn er in 1723 en 1754 overeenkomsten gesloten inzake de
kostenverdeling. Het deel dat daarbij voor rekening kwam van Lutjebroek,
Grootebroek en Bovenkarspel werd naar rato van hun oppervlakte
morgensgewijs verdeeld. Op deze manier droeg ook Andijk een deel van de onderhoudskosten.
Weliswaar had men de Wijzend na de grote schoonmaakoperaties in 1723 en
1754 weer verwaarloosd en waren de kosten van onderhoud niet hoog, maar
toch had men in Andijk na de afscheiding van Grootebroek geen zin om nog
langer mee te betalen. In 1819 liet men aan Enkhuizen en Grootebroek weten
dat het onderhoud van de eigen sloten reeds zwaar op de ingelanden drukte,
en dat de Wijzend en de Tocht voor hen van weinig belang waren omdat ze op meer
dan 1½ uur van de banscheiding verwijderd lagen.
Als "blijk van vriendschap" wilde men nog een keer een bepaalde
som betalen. De overeenkomst die op 8 mei 1821 aan de
staatsraad-gouverneur werd meegedeeld bleek het volgende in te houden.
Binnen een tijd van vijf jaar zouden zowel de Tocht als de Wijzend geheel worden
uitgebaggerd op kosten van Enkhuizen, Bovenkarspel, Grootebroek,
Lutjebroek en Hoogkarspel. Andijk zou jaarlijks ƒ 45 betalen, in
totaal dus ƒ 225. Daarna kwam het onderhoud ten laste van de andere gemeenten.
De Broekerhaven is momenteel nog het enige gemeenschappelijke bezit van de
gemeenten Andijk, Bovenkarspel, Grootebroek en Hoogkarspel dat uit de tijd
van het stadsverband stamt. Aangelegd in 1449 is de haven nooit tot een
serieuze konkurrent van nabij gelegen havensteden als Enkhuizen en Hoorn uitgegroeid.
De hardnekkige pogingen van Enkhuizen om de aanleg te verijdelen wijzen erop
dat men die konkurrentie wel vreesde.