» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 35
De laatste was een ongemakkelijk heerschap die de aimabele Cornelis
Veer in zijn zucht naar aanzien op een zijspoor trachtte te werken. Ik zal
dit aan de hand van een voorbeeld illustreren. In de jaren vóór 1795
hadden Andijkers deel uitgemaakt van de polderbesturen van Lutjebroek,
Grootebroek en Bovenkarspel. Ze werden gekozen uit de gegoede ingelanden;
aan het hoofd stond, zoals we al zagen, de burgemeester van het betreffende dorp.
Na 1811 formeerde Andijk een eigen polderbestuur, waarvan de maire
Cornelis Veer als voorzitter optrad. Het bestond uit 9 personen. In 1815
benoemde dit bestuur Pieter Kooyman tot waarschap. Als waarschap moest hij
de door het polderbestuur nodig geachte dijkwerken voordragen aan het
dijksbestuur van Drechterland dat daarop, na overleg met het polderbestuur,
over de uitvoering besliste.
Kooyman beweerde nu dat aan de funktie van waarschap tevens het
voorzitterschap van het polderbestuur was verbonden. Cornelis Veer, wars
van onderling gekrakeel, trok zich terug, evenals de meeste andere leden.
Degenen die bleven lieten zich zelden meer op een vergadering zien. Pieter
Kooyman en zijn broer Klaas, later gesteund door hun oom Gerrit Brander,
maakten nu de dienst uit. Jaarlijks wisselden ze het voorzitterschap; zo
legde de ene broer als aftredend waarschap rekening en verantwoording af
aan de ander. De ingelanden klaagden en spraken zelfs van
"famlieregering". Waarschijnlijk heeft het impopulaire optreden
van Kooyman ertoe bijgedragen dat bij de herindeling van het platteland in
1815 niet hij, de adjunkt-maire, maar Maarten van der Meer is benoemd tot
schout en secretaris.
De belangrijkste verandering bij de invoering van het nieuwe reglement was
dat Wervershoof een zelfstandige gemeente werd. Andijk stelde nu ook een
eigen gemeenteontvanger aan: Maarten van der Meer, die daarvoor een
borgtocht van ƒ 300 moest stellen, 10% van de totale gemeentelijke
ontvangsten. Dat gebeurde in de vorm van onroerende goederen die binnen de
gemeente gelegen waren.
Tot dan toe was een inwoner van het 3½ uur gaans van de gemeente
verwijderd liggende Twisk als gemeenteontvanger opgetreden wat men steeds
als zeer hinderlijk had ervaren. Van der Meer zou tot de benoeming van
Reinder Kooyman Pzn. in 1838, met dispensatie van artikel 6 van het
reglement, het ambt van gemeenteontvanger naast zijn andere gemeentelijke
funkties uitoefenen. Als loon genoot bij daarvoor een door Gedeputeerde Staten
vastgesteld percentage van het bedrag van zijn ontvangsten.
De nieuwe gemeenteraad bestond behalve uit de burgemeester uit Cornelis
Veer en J. Willemsz Groot, beide assessor, K. Koopman, J. Mol, J. Jonker,
J. Schuurman en S. Groot.
Een schoonheidsfoutje was dat men over het hoofd had gezien dat Simon
Groot de stiefzoon was van J. Jonker. Enkele maanden later, in juli 1817, werd
hij vervangen door W. Tensen.
Ook ten aanzien van het polderbestuur stelden Gedeputeerde Staten orde op
zaken. Bij brief van 22 mei 1817 lieten zij weten dat de administratie van
alle polderzaken zou overgaan naar de raad van de gemeente. De leden van
het vroegere polderbestuur, voor zover zij althans geen lid van de raad waren,
werden van hun taak ontheven.