» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 39
Een andere poging om de bedrijfskosten te drukken mislukte. In 1834
dienden enkele boeren onder wie Klaas Tensen een rekwest in bij de Koning
met het verzoek om vrijstelling van accijns op het zout, dat zij nodig
hadden voor de bereiding van boter en kaas. Ze hadden berekend dat deze belasting
hen jaarlijks meer dan ƒ 2 per koe kostte.
Hun hoop was gevestigd op gelijkstelling met fabrikanten die vrijdom hadden
verkregen van de accijns op in hun fabrieken verwerkte goederen.
Op 20 september 1834 beschikte de Koning evenwel afwijzend op hun verzoek.
De landbouwers brenqen zelf veel produkten met hun schuiten naar de
markten in Hoorn en Enkhuizen, maar een groot deel gaat ook naar de
Broekerhaven. De schuiten, via de overtoom in de haven gezet, meren dan
langszij de binnenschepen die de overgeladen goederen verder
transporteren. De veehouders brenqen hun produkten meestal per wagen naar
bijvoorbeeld de kaasmarkt in Hoorn of Medemblik. Het vee drijft men over de
weg naar de markten in Hoorn of Purmerend.
Voor het vervoer naar de Streek of verder naar Hoorn over de weg is
men aangewezen op de in 1724 door Medemblik aangelegde Tolweg die
van Hoogkarspel naar de Zwaagdijk loopt. Om die weg te bereiken moet men
eerst door Wervershoof. Het pad in Wervershoof is daarom in 1787/1788 op
kosten van Andijk bestraat voor ƒ 14.000. Het onderhoud, dat daarna
voor 2/3 deel voor rekening van Andijk kwam, kostte gemiddeld ƒ 300
per jaar.
In een verzoekschrift aan Gedeputeerde Staten bestreed de gemeente in 1816
de billijkheid van tolheffing op genoemde Tolweg. Men becijferde dat
inwoners van de gemeente jaarlijks ƒ 360 aan tol moesten betalen.
Men achtte dat onbillijk, omdat men de opbrengst van de tol sinds de aanleg
van de weg ruim voldoende vond om zowel de hoofdsom van aanleg, de
rente en de onderhoudskosten uit te voldoen, te meer daar het verkeer op
de weg in de loop van de jaren alleen maar was toegenomen. Men wees in het
rekwest verder op de kosten die het onderhoud van de straatweg door
Wervershoof reeds met zich mee bracht. Bovendien achtte men zich te zwaar
belast omdat Andijk via additionele stuivers op de grondlasten ook al
bijdroeg in het onderhoud van de zogenaamde Zesstedenweg van Enkhuizen
naar Amsterdam. Om van die weg gebruik te kunnen maken moest men eerst de
Tolweg passeren. Het toltarief was bij de aanleg in 1724 vastgesteld op 6
stuivers per wagen per passage, 3 stuivers voor kleine rijtuigen, vee en passanten
"naar advenant".
Tenslotte voerde men aan dat men genoodzaakt was om het tolhek te passeren
omdat door de bloei van de landbouw het belang van Hoorn als afzetmarkt
sterk was toegenomen in vergelijking met voorgaande jaren. Medemblik, om
advies gevraagd, wist geen ander argument te bedenken dan dat Andijk niet
verplicht was om zijn produkten naar Hoorn te vervoeren. Alternatieven
waren de markten van Medemblik en Enkhuizen, beide over de dijk
bereikbaar. de daarop liggende puin- en schulpweg, in 1776 aangelegd door
het dijksbestuur van Drechterland, kostte de gemeente niets want hij werd door
Drechterland onderhouden.