» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 40
Over de staat van onderhoud van de Tolweg, die volgens de Andijkers
schril afstak tegen de hoge toltarieven zweeg men. Het rekwest nocht niet
baten. Pas op 31 juli 1820 wist men met Medemblik overeenstemming te
bereiken over verlaging van de toltarieven. De nog tot op de dag van
vandaag geheven tol ervaart men allerwegen als een anachronisme. De hoop
is in deze niet op de redelijkheid van de naburige gemeenten maar alleen
op de hogere overheid gevestigd. Zo kon in 1822 alleen de
staatsraad-gouverneur een eind maken aan een konflikt met Hoorn. Die stad
was eigenmachtig een passagegeld van 80 cent per 100 pond kaas gaan heffen
van de veehouders die op weg naar de kaasmarkt in Purmerend de poorten van Hoorn passeerden.
Van groot belang voor het gezond houden van de veestapel is uiteraard de
vraag of men over een gebrevetteerd veearts kan beschikken. Regelmatig
woeden er ziekten onder het vee. In november 1827 konstateerde de
veldwachter dat de schapen van Jan Bakker, Jacob Ellerbroek en Jan Mantel
met schurft waren besmet. Volgens de keur behoort men de dieren dan
onmiddellijk te isoleren tot ze óf hersteld óf dood zijn, en de
besmetting aan de burgemeester te melden. Jan Bakker die dit verzuimd had
kreeg een boete van ƒ 1 per schaap wat hem, behalve het verlies van
71 schapen, een behoorlijke schadepost opleverde.
Nog in 1839 leden veel veeboeren in de gemeente grote economische schade
doordat men veel beesten wegens besnetting met tongblaar of mondzeer moest
afmaken. De financiële vergoeding voor de afgemaakte dieren dekte bij
lange na niet de werkelijke schade. Bovendien laat men de kosten die
gepaard gaan met isolatie (de melkgift behoort men uiteraard te vernietigen)
buiten beschouwing.
Het is jammer dat slechts weinigen beseffen dat ook hier de kost voor de
baat uitgaat. Ik denk aan de houding van de gemeenteraad in augustus 1840.
Aan de orde was de brief van de staatsraad-gouverneur waarin hij te kennen gaf
dat in september de rijkstoelage van ƒ 500 aan veearts C.C.
Goedhart in Hoorn zou vervallen. Goedbart had hem laten weten dat hij naar
elders zou vertrekken indien men niet op een of andere manier dit verlies
zou kompenseren. Het voorstel van de gouverneur was dat de gemeenten in
het distrikt Hoorn gezamenlijk het bedrag van ƒ 500 bijeen zouden
brengen naar verhouding van het aantal veehouders binnen elke gemeente.
Voor Andijk kwam dat neer op een jaarlijkse bijdrage van ƒ 9,65. Ondanks
het geringe bedrag verwierp de raad het voorstel met 4 tegen 2
stemmen. Als argumenten voerde men aan dat Hoorn op 3 uur gaans van Andijk
verwijderd lag en dat bij hun weten nog nooit een Andijker van Goedharts
diensten gebruik had gemaakt. Toen de burgemeester, die het voorstel wél
steunde, erop wees dat men juist in tijden van een epidemie de veearts
hard nodig had, kwamen de tegenstanders met een ander plan. Ze wilden twee
plaatselijke deskundigen aanstellen die bij heersende ziekte onder ede
zouden moeten verklaren dat het vee besmet was. De vraag was natuurlijk of
iemand zich wel voor een dergelijke ondankbare funktie beschikbaar zou willen
stellen. Het antwoord daarop hoefde men niet af te wachten.