» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 47
Na het zelfstandig worden van de gemeente moest er natuurlijk ook een
veldwachter worden benoemd. op 12 juli 1812 legde Teunis Vlam de eed af.
Hij was toen 49 jaar en zou een jaarsalaris van ƒ 123, 11 stuivers
en 4 centen gaan verdienen. Vlam kombineerde zijn nieuwe funktie met die
van bakker. In de tijd van het stadsverband met Grootebroek had hij een
van de twee goed lopende bakkerijen bezeten die voloens het oktrooi van
1771 waren toegestaan. Omstreeks 1793 verkocht hij zijn zaak aan Reinder
Bakker en begon een nieuwe bakkerij, wat door Grootebroek oogluikend werd
toegestaan. Het lukte hem echter niet om de zaak tot bloei te brengen
zodat hij er een baantje bij meest nemen. Blijkbaar was zijn nieuwe
funktie moeilijk met het zelfstandige beroep van bakker te kombineren.
Regelmatig klaagde vrederechter G. Swaalve uit Grootebroek bij de
burgemeester over het niet nakomen van afspraken door de veldwachter, en
ook over diens nonchalante, sons zelfs onbeschofte houding. Vlam overleed
in maart 1825. Door middel van een aanplakbiljet voor het gemeentehuis
bracht de gemeente de opengevallen plaats onder de aandacht van de
burgerij. Gegadigden moesten goed kunnen lezen en schrijven; het
jaarsalaris zou ƒ 120 bedragen. Binnen twee weken was in de vakature
voorzien door de benoeming van Aris Bil, welke benoeming Gedeputeerde Staten
enkele weken later goedkeurden.
Het salaris van de veldwachter was zodanig dat men er alleen van kon leven
als men neveninkomsten had. Dat was bij Aris Bil niet het geval en in juni
1828 bedankte hij, om vervolgens voor Drechterland opzichter over de dijk
te worden. Zijn opvolger was Gerrit Luyt, de man van de vroedvrouw, die sinds
zijn komst naar Andijk in september 1826 als dagloner werkzaam was geweest.
Vanuit het standpunt van de gemeente bezien was het lage salaris wel
verdedigbaar omdat de veldwachter een deel van de boeten genoot die bij
overtreding van de keuren werden opgelegd. Misschien negeerde men daarom
het Koninklijk Besluit van 25 april 1825 dat verbood dat dienaars van de justitie
of aanbrengers van een overtreding een deel van de boete ontvingen.
Pas na een tweede provinciale aanschrijving in mei 1837 volgde men het
verbod op en zijn de keuren gewijzigd. Maar niet alleen vanwege het
salaris is het ambt van veldwachter weinig aantrekkelijk. In feite is hij een
faktotum die moet doen wat de burgemeester hem opdraagt.
Behalve als opsporingsambtenaar fungeert hij regelmatig als postbode en
moet hij bijvoorbeeld wanneer er een epidemie woedt langs de huizen
kollekteren ten behoeve van hen die tijdelijk steun behoeven. Hij mag
weinig, en als het geld kost nog minder. Zo is het toch redelijke verzoek
van Klaas Singer, die Luyt in 1832 is opgevolgd, om een paar schaatsen
zodat hij in de winter beter toezicht kon houden op eventuele stroperij,
zonder meer van tafel geveegd. De eigenlijke taak van de veldwachter is het opmaken
van proces-verbaal bij overtreding van een wet of keur.