» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1990
» pagina 48
Nu gebeurt er in het dorp niet veel wat het daglicht niet kan
verdragen. 's Nachts loopt de nachtwacht zijn ronde door het dorp, en al
is zijn voornaamste taak om, bij brand zo snel mogelijk alarm, te slaan,
zijn aanwezigheid schrikt elementen met duistere bedoelingen toch af. Het
merendeel van de zaken waarin de veldwachter moet optreden betreft vechtpartijen
die dikwijls een gevolg zijn van dronkenschap.
Vooral de beide kermissen hebben in dat opzicht een slechte naam. Er zijn
al stemmen opgegaan om ze te verbieden. Ergerlijk is vooral de overlast
door kermisgangers uit de Streek die soms een schuit wegnemen die pas een paar
dagen later in Grootebroek of Lutjebroek wordt teruggevonden.
Een andere regelmatig terugkerende klacht betreft het baldadige optreden
van sommige opgeschoten jongelui. In de winterinaanden brengen ze
bijvoorbeeld op de onverlichte dijk passanten aan het schrikken die dan gevaar
lopen om met hun paard en wagen van de dijk te rijden.
Van ernstiger aard zijn de reeksen veediefstallen die vorig jaar zijn
gepleegd. De daders heeft inen nog niet kunnen vatten. Men vermoedt dat er
een bende aan het werk is, vandaar dat de burgemeesters van de naburige
gemeenten regelmatig overleggen hoe ze hier gekoördineerd tegen kunnen
optreden. Soms gaat de bende wel erg brutaal te werk. Het is al een paar
keer voorgekomen dat veehouders 's morgens een paar schapen misten en daarvan
alleen plassen bloed en een hoop ingewanden aantroffen.
De veldwachter wordt af en toe ook met zeer trieste zaken gekonfronteerd. Hij
is degene die van gevallen van zelfmoord proces-verbaal moet opmaken.
In mei 1829 pleegde bijvoorbeeld Jan de Vries zelfmoord door zich met een
scheermes de keel door te snijden. Jan was na de dood van zijn vrouw
Grietje Kooyman met drie kleine kinderen achtergebleven, woonde bij zijn
vader in met wie de verstandhouding te wensen over liet en was daardoor erg
zwaarmoedig geworden.
Een andere onprettige taak was de identifikatie van de twee lijken die
hier in november 1834 aanspoelden. Vóór men er achter was dat men te
maken had met Jansje van Haarst en Lubbertus Lubberts, beide van Amsterdam
afkomstig, die tijdens een zware storm over boord van hun schip waren
geslagen, waren er enkele weken voorbij. Klaas Singer moest de
konfrontatie van de nabestaanden met de beide weer opgegraven lijken regelen,
en daarin benijdde ik hem niet.
Tenslotte wil ik hier nog even stilstaan bij de treurige gebeurtenissen op
kerkelijk gebied van ruim tien jaar geleden. Zoals u weet verkeerde de
kerk in het begin van de eeuw op vele plaatsen in een ernstige krisis.
Velen stonden geheel onverschillig tegenover de godsdienst, en een reaktie
kon dan ook niet uitblijven. Zij die tot inkeer kwamen vielen van het ene
uiterste in het andere. Ze zegden hun vroegere losbandige leven vaarwel,
en om rust voor hun geweten te vinden zochten ze heil bij dwepers die zich
als nieuwe profeten voordeden. Ik moet toegeven dat de houding van veel
predikanten daartoe niet weinig heeft bijgedragen. De predikant van Andijk
bijvoorbeeld bestond het om 's middags dronken over straat te zwalken
nadat hij 's morgens de gelovigen in een orthodoxe preek nog zeer ernstig
had vermaand.