» Jaarboeken "Oud Andijk"
» 1992
» pagina 47-50
Vóór 1900 waren er op Andijk maar weinig winkels en die er waren
dienden als bijverdienste. Het hebben van een winkel werd door de
bevolking niet als een volwaardig bedrijf gezien. Een winkelier moest
immers leven van de "gunst" en een beginneling moest, met het
petje onder de arm, om de gunst vragen. Als hij later wat meer gevestigd
was, behoefde dat niet zozeer meer, maar het idee bleef wel.
Er was geen sociale zorg; alleen de diakonie kon helpen. Vrouwen die zich
door het overlijden van haar kostwinnaar van inkomsten zagen beroofd en
mannen, die door enig IichameIijk gebrek, of door ouderdom geen zwaar werk
meer konden verrichten, begonnen een winkeltje. Zonder enig kapitaal en
zonder vakkennis. Zij waren daardoor volkomen afhankelijk van de grossier,
die haar of hem crediet gaf en die bij mislukking zelf met de strop bleven zitten.
Zo kwam er op den duur een menigte kleine winkeltjes, die veelal geen
lange levensduur hadden. Jan Zee, die zelf van kruidenier was opgeklommen
tot winkelier-grossier, leverde aan een groot aantal van zulke
"zakenmensen". "Met een sinasappel, een flesje slaolie en
een kalken pijpje heb je een winkel", zei Dirk Uitterdijk vroeger en
dat mocht wat overdreven zijn, het was een kleine nering veelal. Zo was er
een weduwe, die ook "winkellierster" was. Zij verkocht
kruidenierswaren, manufacturieren en groente, alles in kleine porties. In
plaats van een kassa , had zij vier portemonnees. Als zij een kilo suiker
had verkocht moest het geld daarvan in portemonnee A, het geld van een
paar sinasapppelen in B en dat van een paar jarretels in portemonnee C. De
winst van elk artikel moest in portemonnee D. Dat gaf aanleiding tot zeer
ingewikkelde berekeningen, waarbij het geld soms weer van de ene in de
andere portemonnee moest. Zo trof men haar dan wel aan met de vier
portemonnees in haar schoot en een gezicht van "ouwe lappen"
vanwege de moeilijke berekeningen. Het is duidelijk dat zulk "zaken
doen" op een mislukking moest uitlopen.
Op textielgebied werd door de weduwen, vaak naaisters, gewerkt met
staalkaarten van wit karton met een driehoekig gevouwen lapje stof. Uit
die kaarten kon dan de keuze worden gemaakt en de stof bij de grossier
nabesteld, want de weduwe had noch geld, noch ruimte om zelf voorraad te
houden. Meestal duurde zo'n "agentschap" niet lang, omdat de
weduwe overleed of hertrouwde. Bij ruimer aanbod van de grotere manufacturiers
verdwenen de staalkaarten.
Van de weinige winkeliers vóór 1900 was Jan Zee wel de voornaamste, hij
verkocht, zoals gewoonte was, kruidenierswaren en manufacturen.
Maar toen zijn dochter met Albert van Dokkum trouwde, deed Jan Zee de
lapjes aan van Dokkum over, die in een nieuw pand ook wat confectie begon,
een artikel dat voordien niet in Andijk verkrijgbaar was. Het aanbod van
de oudere winkeliers was vrij beperkt: voor iets extra's moest men naar
Enkhuizen of, nog zeldzamer, naar Hoorn. Zo was Wijven Meurs, de
moeder van Minne van Heezen, de eerste die in nikkelwaar, theelichtjes en
theepotten handelde in een klein winkeltje achter de smederij van haar man.
Slagerijen waren er vóór 1900 vrijwel niet; het waren meer
varkensslachterijen, die voor particulieren varkens slachten. Boeren en
welgestelde landbouwers lieten in november alleen of gezamelijk een varken
slachten. Voor arme mensen was vlees meestal te duur. Die werden tevreden
gesteld met een varkenskop of met darmen. Jan Vriend, die "Jan
Gak" werd genoemd omdat hij door zijn neus praatte ("wou je nag
g'ak, waarmee gehakt werd bedoeld) was de eerste die vlees
"uitpondde". Hij begon in 1904 in een oud boerenhuis een slagerij.
Dat zou later slager Nijdam zijn.
Groente hadden de tuinbouwers zelf wel, hoewel weinig gevarieerd. Er
kwamen venters met afgevallen peren en appels, met bloemkool, maar een
echte groentenzaak was er niet. Mevrouw Singer-Reek was de eerste, die op
Andijk-West een groentezaak begon. Op Textielgebied behoorde de familie
Bootsman tot de pioniers. Vanuit een klein winkeltje op Andijk-West, het
winkeltje van Troin de Boer, groeide de zaak uit tot drie winkels; twee op
Andijk en één in Opperdoes. In 1922 was in April de Dijkweg te Andijk
enkele weken versperd omdat Bootsmans woon- en winkelhuis werd verplaatst.
Stenen en pannen waren verwijderd en daarna ging het houten karkas in twee
stukken een halve kilometer oostwaarts, op rollen en met behulp van
dommekrachten. Het staat nu nog daar waar Pieter Meindert Bootsman woont.
De Andijker middenstand was in de loop van de jaren flink gegroeid.
Vooral na de eerste wereldoorlog (1914-1918). Op 2 april 1921 is de
Andijker Middenstandsvereniging opgericht. Pioniers daarvan waren Albert
van Dokkum, Dirk Uiterdijk en Simon Scheer. "Vreemdelingen"
hebben om zo te zeggen meestal op Andijk de kachel aangemaakt en als het
vuur goed ging branden, pookten de Andijkers het verder wel op. Van Dokkum
was een Urker, Uiterdijk een Fries. Geleidelijk breidde de middenstand
zich uit. Er kwamen meer slagers, meer manufacturiers. Na 1900 kwamen er
ook rijwielen: Dirk van Heezen en Jan Sluys Pieterzn. waren de pioniers op
dat gebied. Dirk Uitterdijk breidde zijn kruidenierswinkel uit met een
drogisterij en later ook met optiek.
Iemand met veel handelsgeest was Pieter Dekker Kz. Hij begon een winkeltje
met "galanterie" in de Kathoek en verplaatste dat later meer
naar het westen, dicht bij de Bakkershoek, eerst alleen, later met Jacob
en Pieter Groot als compagnons. Dekker & Co was een van de
belangrijkste winkels op Andijk.Het werd daar een soort winkelgalerij: van
oost naar west waren daar slagerij Kroep, cafe De Nieuwe Aanleg, Rienk
Brandsma met rijwielen en motoren, Dekker & Co met galanterie en
Bootsman met manufacturen. Toen in 1918 electriciteit op Andijk kwam was
Willem Ootjes de eerste electricien in dienst van Dekker & Co, Piet
Dekker heeft aan die nieuwigheid aardig wat verdiend. Ongeveer in dezelfde
tijd kwam de radio in de belangstelling. Willem Peetoom had vanaf Buurtje
een eigen distributienet met veel abonnees. Vaak was het wat primitief in
de geest van "Mense efkes wachte, we hewwe wat trammelant". Van
Dokkum, Uitterdijk en Piet Dekker waren alledrie bij Jan Zee in de leer
geweest. Van Dokkum werd voorzitter van de Andijker Middenstands
Vereniging en aan spraakwater had hij geen gebrek. Hij moest eens een
voorstel van het bestuur verdedigen, waarvan hij wel wist dat de meeste
leden ertegen waren. Niettemin verdedigde hij het met vuur totdat de
stemming kwam met "tegen..teugen..teugen..tegen". Ben ik er ook
tegen zei van Dokkum gnuivend: Hilariteit natuurlijk.
Het is hier niet de plaats om alle ups en downs van de
Middenstandsvereniging te verhalen. De vereniging bestaat nog steeds en
bracht zelfs een Andijker Jaarmarkt tot leven. Daarom hier allen enkele
van de belangrijkste veranderingen in het middenstandsleven. Een uitwas
van de handel was het "cadeaustelsel" met bonnen voor alles en
nog wat. Bijvoorbeeld de Klokzeepfabriek te Heerde, die een harde strijd
moest voeren tegen Unilever, gaf cadeaux die groter waren dan het artikel
zelf. Het liep de spuigaten uit toen sommige fabriken textiel als
cadeau-artikelen gingen geven (VIVO deelt de lakens uit), zeer tot
ergernis en woede van de manufacturenhandel.
Een andere uitwas was het grote aantal venters, vooral in de magere jaren
dertig. Ieder die werkloos werd begon te venten met fruit, kaas, bokking,
enz. De winkeliers die het in die jaren toch al moeilijk genoeg hadden,
mede door veelvuldige wanbetaling van hun klanten, zagen met lede ogen een
deel van hun omzet naar venters gaan. Om die ambulante handel tegen te
gaan, werd in 1937 het Middenstandsdiploma verplicht gesteld. Niemand
mocht zonder dat diploma een winkel drijven. Tegen branchevervaging werd
het diploma warenkennis ingevoerd en dat ging zo ver dat voor iedere
branche een diploma nodig was. Dat liep te pletter toen de supermarkten
opkwamen, die alles verkochten, naast levensmiddelien ook
"nonfood" en planten. Met de tweede wereldoorlog kwam de ellende
van de distributie, een ware bezoeking voor de winkeliers met stapels
bonnenvellen en kleine pakjes toewijzingen en wel bonnen maar geen goed.
Andijk onderging in de jaren zestig, net als elders, veel verandering.
500 Andijkers emigreerden naar Canada of Nieuw Zeeland en de winkeliers
zagen hun omzet dalen. Later werd dat weer wat recht getrokken toen er in
de nieuwbouwwijken mensen uit de grote steden kwamen wonen. Die waren
echter gewoon in grote zaken te winkelen en kochten veel buiten Andijk.
Andijk onderging in de jaren zestig een totale verandering. Dat kwam door
de centrumvorming; van een langerekt dijkdorp moest Andijk een soort
komdorp worden met als voorbeeld de Drentsche Brinkdorpen. De hoek
Middenweg/Kleingouw werd tot centrum gekozen. In 1962 werd daar een nieuw
raadhuis gebouwd. Ten noordwesten daarvan kwamen de eerste woningblokken,
later ook nog uitgebreid ook tot over de Kleingouw, het Plan Zuid. De
nieuwe huizen werden ook betrokken door Andijkers, die jarenlang in de
oude huizen aan de dijk hadden gewoond. De dijk werd daardoor steeds meer
ontvolkt tot schade van de midenstand. Er werden daar meer huizen
afgebroken dan bijgebouwd. Winkels aan de Dijkweg werden opgeheven en het
dreigde daar een dooie boel te worden.
In het nieuwe plan was ook een winkelcentrum geprojecteerd, doch het heeft
lang geduurd aleer het kon worden gerealiseerd. Op het terrein dat er voor
was bestemd stond alvast één winkel, maar tussen deze en het nieuwe
politiebureau (1965) lag een open grasveld, dat wel vijf jaar heeft braak
gelegen.
In 1972 wist burgemeester Knorr de beleggingsmaatschappij voor Bedrijfsprojecten te Amersfoort ervoor
te spannen. Die kreeg op 27 maart van dat jaar een bouwvergunning om een winkelcentrum te bouwen. Het
werden z.g. "units", winkels zonder woning. Op 21 maart 1973 waren er nog units te huur voor
ƒ 78,- per m² per jaar. Op 19 mei van dat jaar werd de supermarkt "4=6" door
burgemeester Knorr geopend. De vier exploitanten waren: Uitterdijk met kruidenierswaren, bakkerij VEA
van Visser & Zn, en de slagers Groot en Nijdam. Behalve Visser ontruimden zij hun winkels aan de
Dijkweg. Zo werd geleidelijk aan de meeste winkelnering naar het centrum getrokken, zodat dat tenslotte
toch vol kwam.
Intussen had zich ook het verschijnsel "rijdende winkel", zowel
op oost als west ontwikkeld. De winkelstand aan de dijk liep steeds meer
achteruit totdat Piet van Heezen een warenhuis opende in de voormalige
gereformeerde kerk met pastorie. Dat werd een grote trekpleister, ook voor
mensen van buiten Andijk want zijn assortiment is bijzonder groot. Wat een
verschil bij de tijd toen zijn oma Wijven Meurs een winkeltje in nikkelwaar begon.
Dit was, om kort te gaan, zoals Albert van Dokkum gewoonlijk zei, het
verhaal van de Andijker Middenstand. Uiteraard konden niet alle zaken
worden genoemd; er zou nog veel interessants te vertellen zijn. De
middenstand hier maakt in de jaren zeventig een periode van grote bloei
door hetgeen in de daarop volgende tijd weer wat werd getemperd.
"KOOP OP ANDIJK" is geen loze kreet.