» Weekblad "De Andijker" » februari 1957
Toen Jan Kistemaker onlangs het levensmiddelenbedrijf van de heer D. de Ruiter overnam, hebben we een verslag van de her-opening gegeven. Het lag echter in onze onze bedoeling om over dit historisch bedrijf, dat weer in andere handen overging, iets meer te schrijven, omdat ook wij zelf indertijd in datzelfde bedrijf hebben gewerkt. Gelukkig kwamen we op de gedachte om dit te vragen aan de man, die ons reeds eerder ‘met sprongen door Andijker historie’ liet gaan, namelijk de heer Piet Kistemaker. En we prijzen ons zelf om die gedachte, want wie kan daar nu beter over schrijven dan hij? Wat hij schreef volgt dus hieronder. We zijn hem daar heel dankbaar voor.
Het begin was maar klein. Als Jan Zee dat ongeluk met zijn been niet had gekregen, was er misschien
nooit wat van gekomen. Maar laten we bij het begin beginnen.
Ruim honderd jaar geleden in 1850 trouwde Bruin Zee (1824-1899) met Aafje Hasselman (1820-1909). Ze
waren arm, maar hoe kon het ook anders! Hij was „daggersman” bij Dirk Brouwer en de daghuren
waren niet hoog: één harde gulden in de korte en vier-en-twintig stuivers in de lange
dagen. Daar ging dan het „regenverzuim” nog af…… Ze waren dus arm, ze hielden een
„doikskeip” om de melk en een koppel eenden om de eieren, maar ruim was het niet…
In 1872 hadden ze een moeilijk jaar. Twee grote dochters lagen aan de tering (t.b.c.) en stierven in
hetzelfde jaar, de oudste (21) in Februari en de andere (15) in October. En toen dat ongeluk van Jan……
Jan Zee (1859-1930) was toen 13 jaar. „Al puur zo'n snotbeuker”. Die kon best wat meeverdienen
op de bouw. Want op Andijk was de bouw je voorland! Alle ferme jongens, stoere knapen werkten mee, al
van hun negende jaar af. Leerplicht was er niet en als je zo lang naar school ging, werd je er maar
dommer tegenin! Dat was zo het algemeen gevoelen.
Jan Zee zou even het schaap aan de dijk verzetten. Maar een schaap is soms een raar beest! Een paar
malle sprongen en daar had je het: het been van Jan Zee zat „vertist” in de ketting en
zijn leven lang hield hij daar een voet-euvel van over. Van werken op de bouw kon nu niets komen……
erg begrotelijk, want die paar dubbeltjes bijverdienste kwamen juist zo goed van pas!
Daarom gingen Bruin Zee en Aafje Hasselman verhuizen. Ze kochten het winkeltje van Aaltje Molen de
weduwe van Simon Kort. Een „levensmiddelenbedrijf” in miniatuur: een klein huisje met een
bruggetje over de dijkgracht. Als „etalage” een vierruits raampje.
Jan Zee kon nu winkelen. Niet achter de toonbank, want zoveel „loop” zat er nog niet in.
Winkelen was in die tijd venten met de schuit, Oost en West de hele dijkgracht langs en verderaf naar
de veldhuizen. Andijk was toen nog maar klein: plm. 2200 inwoners, halfzoveel als nu. En wat verkocht
zo'n ouderwetse kruidenier? Vijf pond stroop in een kan, vijf pond groene zeep in een pot, vijf kan
peterolie in een kruik, vijf pond polka in een „greeuwe brief”, vijf pond groot gort voor
de brij en een „kwartje meel van Moll” voor de troet, een doos tabak, lange Goudse pijpen
en „blauwketels”, pijperoders, „roodeerd”, „drougskuring” en
„potlood” enz. enz. Verpakte levensmiddelen kwamen nog niet voor, het voornoemde
„kwartje meel van Moll” was er een van de eerste sporen van. Jan Zee moest dus voor hij
te venten ging, eerst alles zelf uitwegen, maar hij had daarbij het geluk, dat zijn klanten niet al
te „petieterug” inkochten.
Toen hij 18 jaar was, nam hij „de zaak” van zijn ouders over, met 70 gulden geleend
geld… De eerste dag had hij al een daalder verdiend en dat mocht zeker als een record-prestatie
gelden in een tijd, toen een „vol man” het hoogstens tot een gulden kon brengen! Het was
dus wel zoals een ouwe boer zei: „het schuim van de negotie is beter dan het goud van de arbeid”.
Maar ja, van handel moet je verstand hebben en dat had Jan Zee!
In 1881 trouwde Jan Zee. Het kon. Hij was nu 22 en had een eigen zaak. Van een geregeld inkomen was
hij nu wel verzekerd. Hij trouwde met Grietje Bootsman (1857-1924), een dochter van Meindert Bootsman
en Trijntje de Boer. Nu had deze „Troin de Boer” een klein manufacturenzaakje, met wat
„kleidjesgoed” en hullekantjes enzo… Dus was Grietje Bootsman uit de „middenstand”
en wist ze althans iets van het zakenleven af. Een rechtgeaarde dorpswinkelier verkocht niet alleen
klompen en tabak, maar ook wol, pilow, „Kuizenderstreept” en rooie zakdoeken. Een daarvan
sierde als vlag de „etalage”.
Zo breidde de winkel van Jan Zee van jaar tot jaar uit. Hij was levendig, met drukke gebaren. Hij bezat
koopmansgeest en kon met volk omgaan. Hij hield ook van scherp inkopen. Dat was in die tijd vaak een
kwestie van centen, wat zeg ik, soms ging het om een kwartcent, hoewel die als munt niet eens
bestond. Jan Zee zag er dan niets tegenop om grote kwantums van een bepaald artikel in te slaan.
Bijvoorbeeld: vijftig dozijn zwarte kousen, (nylons waren er nog niet),
honderd vaten petroleum, een oxhoofd azijn, grote vaten vol stroop,
bussen en vaten vol „brussels vet”, (uit de Congo), vaten Kamper roomboter, toen ieder
zelf nog boter inlegde van elf tot twaalf stuivers per pond, Meikaas bij de boerenwagen vol,
hele risten bouwersklompen, enz. enz.
Heus Jan Zee zou in een Amerikaanse „store” geen slecht figuur geslagen hebben! Hij was
koopman met hart en ziel! Daarbij kwam, dat hij „het weer mee had”, d.w.z. dat de conjunctuur
verbeterde. De bevolking nam geleidelijk toe en Andijk schakelde van veebedrijf op tuinbouw over. Dat
vroeg meer werkkrachten en waar gewerkt wordt is wat nodig. Er werd goed geld verdiend met vroege
aardappelteelt, (Andijker muisjes), en met uienteelt, terwijl er af en toe een „stullebuul”
(koolzaad) overheen kwam. Dat was beter dan de vroegere grofbouw: mosterd, karwij, spinazie, e.d. Ook
de lonen gingen wat omhoog: de gulden van vroeger was nu een daalder geworden en het regenverzuim ging
er niet meer af.
Jan Zee en Grietje Bootsman kregen veel kinderen. In totaal hebben ze er twaalf gehad. Sommigen stierven
reeds vroeg…… Wat zo'n kruideniersvrouw meemaakte in zo'n druk bedrijf en met zo'n groot gezin!
Het was dan ook al heel wat, toen ze eindelijk „over mazelen en pokken heen” waren.
Dat grote gezin en die massa's goed maakten uitbreiding dringend nodig. Voor verbouwing was het
kleine huisje niet geschikt, daarom besloot Jan Zee in 1894, toen hij 35 jaar was, tot nieuwbouw!
Er kwam een nieuwe winkel met twee toonbanken voor de twee afdelingen: de kruidenierswaren aan
de ene en de „lappies” aan de andere kant. De zaak had nu ook twee etalages, althans twee
9-ruitsramen, want aan etaleren werd toen niet gedaan. Voor het ene raam stonden dus wat stopflessen
met staaldrop, bruine sletjes en „hete bliksems”, (foei zeg maar ijspepermunt)…… en
voor het andere raam prijkten de omslagdoeken, boerehoedjes, hullekantjes, stoofbandjes en rooie
zakdoeken.
We zeiden hierboven al iets over de enorme kwantums goed, die Jan Zee inkocht. Al dat goed werd meest
per schuit aangevoerd, (auto's waren er nog niet), want vervoer te water was het goedkoopste. In 1884
was de spoorlijn Hoorn-Enkhuizen geopend en Bovenkarspel was het dichtstbijzijnde station. Menige tocht
zal de oudste zoon, Meindert Zee (1884-1940) dan ook gemaakt hebben van Andijk naar Bovenkarspel en
terug. Alles met de kloet, want motorschuiten bestonden er niet. Als ze, (Meindert en de knecht), dan
door de donkerte aan kwamen plassen, stond moeder Grietje al voor het dakraampje, vol angst en beven:
„weer bloive jullie toch zolang, je hadde allang thuisweze kennen”.
Dus had Jan Zee ook al een knecht! Nu was dat „knecht” in die jaren een heel gewoon woord
en het had lang niet die onaangename klank, die wij er nu aan toekennen. De dokter, de bakker, de
timmerman, de verver en nog vele anderen hadden een knecht, waarom de kruidenier niet?
De eerste knecht bij Jan Zee was Piet Bootsman (1871-1925). Het was zijn zwager. Piet Bootsman was
reeds gehuwd met Aafje Tensen en hij was een paar jaar „bouwerman” geweest, maar de
resultaten waren niet evenredig aan de gestelde verwachtingen. Dat komt ook nu nog voor. Daarom
probeerde Piet Bootsman het maar bij zwager Jan. Hij had bovendien van-huis-uit, wat verstand van
„lappies” en dat kwam goed van pas, want Meindert Zee hield er niet van. Pilow en bukskin
stinkt, als U het nog niet wist. Later is Piet Bootsman een eigen zaak begonnen, die mettertijd
uitgroeide tot de firma P. Bootsman en Zonen, met 3 winkels, te Andijk en te Opperdoes.
De tweede knecht van Jan Zee was Piet Dekker (1881-1949). Hij was indertijd door een boze stiefvader
mishandeld en had daarvan een eigenaardige platte neus overgehouden…… Maar dat mocht niet hinderen:
Piet Dekker was koopman, evenals Jan Zee en Piet Bootsman en gezamenlijk brachten ze de zaak, zo
omstreeks 1900, tot grote bloei. In 1903 trouwde Piet Dekker met Aagje Sluys en begon een eigen zaak
in „galanterieen”, een soort die toen op Andijk nog niet vertegenwoordigd was. Voor zoiets
moest je toen naar de „stad”, i.c. Enkhuizen. Piet Dekker ventte in het begin met de
„pottenschuit” en stichtte met zijn halfbroer Jacob Groot de firma „Dekker &
Co.”. Omstreeks 1915 bracht hij het electries licht op Andijk; daarvóór was
petroleum de lichtbron. Piet Dekker trok later naar Amsterdam en is daar als papierhandelaar overleden.
Zijn zaak „voorheen Dekker & Co.” bloeit nu nog als „Warenhuis Kastelein”.
De derde knecht van Jan Zee was Dirk Uitterdijk, die in 1904 uit Friesland (Akkerwoude) op Andijk
arriveerde, waar hij in de drukke zaak van Jan Zee een goede leerschool vond. Dat hij handelsgeest
bezat, heeft hij in zijn latere leven wel bewezen. In 1911 trouwde hij met Dieuwertje Prins en het
jonge paar vertrok naar Broek-op-Langendijk om daar een kruidenierszaak te beginnen. Toen na een paar
jaar de kans zich voordeed, de zaak van Oom Jan Prins over te nemen, liet D.H.U. die niet voorbijgaan.
Hij breidde de afdeling spruwgoed en vette watten zoveel mogelijk uit, omdat hij wel inzag, dat het
meer opleverde dan de handel in zout en soda. Hij was ook de pionier van de homeopathie, de leer van
Samuel Hanneman en Willmar Schwabe. Later kwam daar ook nog optiek bij, zodat Uitterdijk nu op Andijk
twee zaken bezit. Dank zij de bekende slagzin: „Uitterdijk heeft er wel wat voor”.
Keren we nu naar Jan Zee terug. Langzamerhand was Jan Zee niet alleen winkelier, maar ook grossier
geworden. Want over heel Andijk was een groot aantal winkeltjes verspreid. „Winkelen” was
in die goede ouwe tijd een aangelegenheid, waarvoor een gezond mens zich eigenlijk moest schamen: dat
was iets voor weduwvrouwen en invalieden! Op elke 500 meter was er dan ook zo'n winkeltje en bovendien
hadden ook de bakkers nog hun „afdeling kruidenierswaren”. Dan waren er nog de naaisters,
die hun lappen stof en fournituren bij Jan Zee kochten of voor hem op „staalkaarten”
verkochten. En de „lappiespoepe” met een hondesjees, die voor Jan Zee ventten. De zaak
breidde zich meer en meer uit. Daar kwam beddenstopperij bij, dat gaf een zolder vol veren en pluis.
Dan mocht Grietje Bootsman bovendien nog de tijken van die te stoppen bedden wassen……
Voor al die steeds aangroeiende voorraad was meer ruimte nodig. Daarom werd in 1902 ten Noordwesten
van het in 1894 gebouwde huis, een nieuw pakhuis gebouwd. Later was ook dat weer te klein en werd een
stuk land van Klaas Kooiman gehuurd om daar de ledige emballage te bergen.
Bij alle voorspoed, die Jan Zee genoot, bleef er altijd een lelijk iets: de pofklanten, de nachtmerrie
van elke winkelier! Want die pofferij was vroeger nog minstens zo erg als tegenwoordig. De ambachtslui,
timmerman, schilder, smid, e.d. poften het hele jaar! Die liepen de eerste weken van het jaar te
„nuuwjaarswensen”, d.w.z. de rekeningen van het voorafgaande jaar aan hun klanten aan te
bieden, „op hoop van zegen”. Bij de kruidenier ging het meest op het half jaar af:
van de vroege aardappelen tot Kerstmis, als Sluys & Groot uitbetaalde, en dan weer van voren af
aan tot Juni, Juli. En evengoed vrede houden met de klanten! Geen wonder dat Jan Zee zo nu en dan aan
overspanning nabij was. Dan ging hij 's avonds op zijn nakie in de „tommend” en moest
zijn vrouw hem met lauw water overgieten……
Uitterdijk had er toen nog niets voor en het badhuis was er nog niet.
In 1906 trouwde Meindert Zee met Antje Trompetter (1885-1956). Hij bleef bij vader in de zaak en ze
woonden bij schoonvader Trompetter in, dichterbij kon het haast niet…
1911 was een best jaar voor de tuinbouw en ook de middenstand voer er wel bij. Ook in de zaak
van Jan Zee kwam het tot grote veranderingen. Het was alweer ruimtegebrek… nu was het de confectie
die het hem deed. Want sinds enkele jaren had Jan Zee zich toegelegd op confectie… Dat was een
prestatie (en een waagstuk) op zo'n klein dorp. Maar voor de Andijkers betekende het een groot gemak:
je hoefde nu niet meer naar de stad om een nieuw pak! Het vlotte dan ook best met de verkoop. Op de
zolder van de oude winkel was een „paskamer” getimmerd, want confectie vraagt licht en
ruimte. Maar die ruimte was nu weer te klein. Er werd besloten tot nieuwbouw! Iets ten Westen
van de bestaande zaak werd een nieuw winkelhuis gebouwd, daar zou Jan Zee confectie verkopen!
Meindert Zee had nu de kruidenierszaak, nog niet als eigenaar, maar toch als beheerder. Mét
de manufacturen, waar hij niet van hield, die door zijn zuster Trijntje, („Trien Zee”) en
later door haar verloofde Albert van Dokkum, aan de man (en de vrouw) gebracht werden. Dat duurde zo
twee jaar. Toen trouwde van Dokkum met Trien Zee en drie jaar later in 1916 kwam er weer verandering.
De zaak werd nu gesplitst: Meindert Zee werd nu eigenaar van de kruidenierszaak annex grossierderij
en van Dokkum betrok het confectiemagazijn. „Oude Jan Zee” ging nu stil leven in een
nieuwgebouwd huis achter de kerk……
Ja, „Ouwe Jan Zee” heette hij bij ons schooljongens, maar achteraf hebben we berekend dat
hij toen nog niet zo oud was: 57 was hij nog maar. Maar hij had een enorm druk leven achter de rug en
hij had daarin iets gepresteerd wat maar heel weinigen hem zouden nadoen: uit niets een zaak opbouwen,
denk aan de 70 gulden geleend geld van nog geen 40 jaar terug! Hulde aan deze pionier!
Er volgden nu „rommelige” jaren…
Ten eerste was er de wereldoorlog 1914-1918, met als gevolg een zeer slecht geleide distributie, die
vooral tegen het einde de levensmiddelenvoorziening totaal in de war bracht. Ten tweede was er de
stormramp van Januari 1916, die voor Andijk zulke verstrekkende gevolgen had. De instortingen hadden
het verkeer totaal ontwricht; weken lang kon men zomin langs de weg als langs de dijkgracht, bij de
klanten komen. Kruideniers en bakkers trokken met de schuit een eind het veld in tot er een kikkerslootje
diep genoeg was om weer bij de dijk te komen. Met veel gesjouw, met klauter- en valpartijen, lukte
het dan om de klanten van het nodige te voorzien. Tijdverlies was nog het minste……
Door die instortingen, kwam ook het nieuwe confectiemagazijn van Van Dokkum lelijk in de knel. Met
honderden andere huizen moest het uit de weg geruimd worden, om dijkverzwaring mogelijk te maken. Nadat
Van Dokkum met andere middenstanders, (Butterman, Piet Dekker, en Jan Sluys) in gedachten eerst
een groot luchtkasteel gebouwd hadden op de driesprong Middenweg-Kleingouw, werd besloten tot de bouw
van een nieuw manufacturenmagazijn aan de Dijkweg; nú de zaak van Jan en Freek. Van Dokkum
verhuisde uit zijn confectie-magazijn naar het nieuwe pand, niet vermoedende dat hij jaren later nog
eens in „de helft” van zijn „oude huis” zou komen te wonen; Middenweg 54.
Maar keren we terug tot de zaak van Meindert Zee. Die had van de dijkinstortingen geen last gehad,
omdat het huis over de brug een eind van de dijk afstond en omdat de dijk dáár niet kapot
was. Het was nog steeds een zeer drukke zaak. Het assortiment breidde zich steeds uit en het verpakte
artikel deed z'n entree. Reeds Jan Zee had zich toegelegd op de verkoop van een eigen verpakt merk
koffie, de bekende „rooie en groene brieve”. Ze werden in Kampen verpakt, doch later in
de winkel zelf. Hoewel Meindert Zee de toevloed van die verpakte artikelen zoveel mogelijk trachtte
te beperken, kon hij er toch niet helemaal buiten. Andijk veranderde zowel uiterlijk als van inwoners;
de toenemende vraag naar arbeiders in de tuinbouw en bij de dijkwerken, bracht allerlei
„immigranten” binnen die begrijpelijk naar die artikelen vroegen, die ze in hun heimat
gewoon waren. Het zou bijna ondoenlijk zijn, hier alle bedienden die Meindert Zee in de loop der jaren
gehad heeft, op te noemen, maar voor een van hen willen we een uitzondering maken. Dat is heer W.
Siebesma, die hier plm. 1921 arriveerde. Met hem hebben we in de zaak van Meindert Zee plezierig
samengewerkt en we herinneren ons nog de ritjes „per hondekar” die we met Siebesma maakten,
waarbij hij als wijlen Demosthenes tégen de storm in declameerde! Of hij ook een steentje in de
mond had, weten we helaas niet…
Het was in die jaren geoorloofd margarine te vermengen met een deel roomboter. Met die „Melange
MZ” bereikte Meindert Zee een grote omzet en het was de heer Siebesma, die er het bekende monogram
voor ontwierp. „MZ” werd niet alleen op Andijk verkocht, maar ook op talloze andere plaatsen,
o.a. Medemblik, Enkhuizen en Urk.
Meindert Zee was een zeer correct man; altijd bijzonder netjes gekleed en in álles zéér
punctueel. Hij genoot dan ook het algemeen vertrouwen; was lid van de kerkeraad en zou van veel besturen
lid zijn geweest, als zijn drukke zaak hem daarvan niet weerhouden had. Hij had veel last van hoofdpijn
en zag dan ook geregeld uit naar mogelijkheden om het drukke zakenleven wat te beperken. Reeds in 1929
specialiseerde hij zich daarom in de handel in boter, d.w.z. in Margarine en MZ-Melange, kaas en…
klompen. Zo op het eerste gezicht een wat eigenaardige combinatie, maar artikelen waar een grote omzet
in te bereiken was, zonder de omslag van schillemesjes, stelleglaasjes, pijperoders, 2 centen gist,
postzegels van een cent, enz. enz. Klompen werden toen nog door oud en jong gedragen en vooral de lieve
jeugd kon er wat mee:…… elke 14 dagen een paar, als het niet iedere week was.
Op 1 April 1933 ging „de kogel door de kerk”. Meindert Zee opende een nieuwe zaak aan de
Middenweg, speciaal in zuivel en klompen. Een groot, dubbel woon- en winkelhuis was nieuw gebouwd; met
mengerij, pakhuisruimte, ruime zolder voor de kaas en de klompen, geheel betegelde winkel, vrij kantoor,
enz.
De zaak aan de dijk werd verkocht; exclusief de margarine, de kaas en de klompen. Koper was de heer
Lourens Reinsma, winkelier te Tjerkwerd in Friesland en gehuwd met Marie Cupido, op Andijk geen onbekende.
Reinsma kwam uit een Friese boerenstreek en richtte zijn reclame dan ook op de boer, hier de tuinbouwer.
Wat kon zo'n man nodig hebben? Manden, zakken, zeildoeken-broeken, touw, bouwersmessen (met bijpassende
schee) en vooral:…… rokerij! Sigaren en tabak! Daarom verscheen er aan de noordgevel van het pakhuis
vooraan de weg (de dijkgracht was al jarenlang dichtgespoten) een lichtbak of transparant met
„SIGAREN” en zwager Jan Gutter, verfde met manshoge letters op de pannen aan de west-kant
van het pakhuis: TABAK. Als dat niet trok!
Reinsma was ietwat gehandicapt aan z'n been, zodat hij slecht van huis kon, maar hij was een gezellige
prater, die wist hoe hij met volk omgaan moest en met een gezonde zin voor humor! Wat hebben we een pret
gehad als hij in zijn kantoor zat te vertellen over Fryslân, hoe hij met „strijkgeldbieden”
aan een partij boorden was blijven hangen: „veuls te wied, gien boer die ze om-kon” en soort
gelijke verhalen. Hij hield echt van „jutten” en het was echt jammer dat hij niet meer de
weg op kon. Ook op het gebied van reclame deed hij het niet zo min. In een bepaald jaar loofde hij een
complete fiets uit aan degene die het grootste aantal kaartjes (2%-korting) inleverde. Jan Sluys Wz.
was toen de winnaar. Af en toe liet Reinsma in z'n advertenties zijn dichterlijke spatader vloeien,
op deze manier:
„Reinsma's winkel, voorheen M. Zee
zo juist ontvangen bouwersmessen met een schee”.
of:
„Reinsma's winkel, voorheen M. Zee,
5 bolknak een daalder, dat gaat er mee”.
In 1939 trof Reinsma's winkel een ramp. Op een zomeravond stond de hele zaak in lichterlaaie! Het was
op de papierzolder begonnen en een vonkenregen trok over de lage huisjes heen het Zuid-Oosten in……
Met bekwame spoed trokken de buren de handbrandspuit naar het toneel van de brand, maar ter plaatse
aangekomen wist geen mens aan welke kant de slang er aan moest…… tot een oude spuitgast raad wist.
Onderwijl brandde en knetterde het lustig voort…… Reeds stond het dak op instorten, toen de Enkhuizer
spuit arriveerde en met een paar forse stralen de hele brand uitspoot…… Voor de talrijke kijkers
was nu de pret er af; ze konden meteen naar huis en naar bed!
Voor Reinsma was dat een ander geval. De winkel, „voorheen M. Zee” lag vrijwel plat en zou
herbouwd moeten worden…… Maar tot zolang?……
In zo'n tijd zijn er gelukkig altijd collega's die een handje willen helpen. Zolang de noodwinkel in
de oude school niet klaar was, werden de wijkklanten bediend door Piet Kistemaker, die sinds 1928 aan
de Middenweg gevestigd was. Reinsma's oudste zoon Minse, hielp daarbij een handje mee. Met bekwame
spoed werd door G. Scholtens een nieuw winkelpand gebouwd en in April 1940, kon de nieuwe zaak heropend
worden. Dat was nog maar net op tijd, want een maand later brak de grote, tweede wereldoorlog uit……
Dit werd voor de kruideniers een moeilijke tijd! Aan de ene kant de (nu perfect geleide distributie)
die als wijlen Shylock het volle pond eiste en aan de andere kant de huisvrouwen, die om 's levenswil
wat bonnetjes trachtten te smokkelen…… Tekort aan bonnen, betekende onherroepelijk tekort aan voorraad.
Het begon met petroleum, toen suiker, toen meelprodukten, koffie, thee, tabak, zeep en tenslotte was
er geen enkel artikel meer vrij…… En dat duurde vijf lange jaren! Reinsma was door zijn voet-euvel
aan huis gebonden en het was in deze moeilijke jaren aan mevr. Reinsma te danken, geholpen door Minse,
(Piet was nog te jong) dat Reinsma's winkel zijn omzet behield.
En de oorlog duurde voort. Reeds scheen het licht der „Bevrijding” in het Zuiden van ons
land te gloren, als men de Oranje-zender uit Londen mocht geloven…… Vooral de jeugd leefde mee en
de vele onderduikers die Andijk herbergde, niet minder…… In '44 ging het fluisterend van mond tot
mond:…… „Minse en Jelle zijn weg… naar het front”. En het bleek maar al te waar.
Minse had het jutten van geen vreemde: zijn grootvader van moederskant was zeekapitein; die bevoer
de zeven zeeën……
Jelle de Kroon voelde ook wel iets voor zo'n avontuur en zo waren die beiden naar Brabant getrokken……
Dat was nu alles wel heel romantisch, maar vader en moeder Reinsma bleven achter met steeds minder
voorraad en steeds minder bonnen. Tenslotte konden de klanten nog bon nummer zoveel inleveren voor een
justablet…… maar de jus kwam nooit! En dat lag niet aan Reinsma. Die zou graag genoeg willen verkopen.
In Juni 1945 kwam er verbetering. Er kwam Zweeds brood en Engelse biscuits en chocolade uit dumps en
langzaam-aan kwamen er meer goederen, nog steeds op de bon.
Moeilijke jaren voor mevr. Reinsma: Minse bleef nog steeds weg, die was intussen de wijde wereld ingegaan.
Piet was nog jong en met Reinsma ging het steeds minder goed…… tot hij in Februari 1947 overleed.
Kort daarna kwam Minse thuis en trouwde nog hetzelfde jaar met Trijnie Romkes. Hij werd winkelier in
zijns vaders plaats. Tot 1950 hield hij dat vol, maar hij had teveel van de wereld gezien om zijn verdere
leven als kruidenier op Andijk te slijten… hij trok naar Amerika.
De zaak werd verkocht. Daan de Ruiter was de koper. Hij was filiaalchef in het grootwinkelbedrijf
geweest, maar zelfstandig winkelier leek hem beter. Met moed en energie wist hij de zaak op te werken
tot er een behoorlijke „broodwinning” in zat en hij zou zeker winkelier gebleven zijn,
ware het niet dat z'n vrouw op doktersadvies een rustiger bestaan moest hebben.
En nú heeft Jan Kistemaker de zaak gekocht.
1 Februari 1957 werd de winkel voor het publiek geopend, nadat Wethouder K. Nierop als loco-burgemeester
daags tevoren officieel het lintje doorgeknipt had.
Moge „de Zilvermeeuw” nog lange jaren een bloeiend zakenleven tegemoet gaan!
Tachtig jaren levensmiddelenbedrijf liggen nu achter ons. „Ups en downs” kwamen er in voor,
zoals overal in de historie. „Tachtig jaar, of negentig jaar, en het uitnemendste van die is
moeite en verdriet”……? Kom niet zo somber!…… Het leven van een kruidenier gaat niet altijd
over rozen, het vergt zijn hele energie (en soms zijn zenuwen), maar ondanks alles is het een mooi
vak…… Is er een met zoveel afwisseling?
En daarom: met moed en vertrouwen vooruit!
Opmerking van de websiteredactie:
Zie ook deze advertentie uit 1957.