» Boeken
» West-Friesland... het land waar wij wonen
» Pagina 13-16
In het gedenkboek dat mr. dr. J. Belonje schreef ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van het
Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen begon hij met de woorden: 'Er is geen deel van ons
vaderland aan te wijzen dat in de loop van de laatste twintig jaar zo zeer aan gedaantewisseling
onderhevig is geweest als juist het Noorderkwartier van Holland'. Dat was in 1944.
Toen moesten èn de ruilverkaveling èn de overloop - het instromen van grote bevolkingsgroepen
van elders - nog beginnen...
Wie na de Tweede Wereldoorlog door West-Friesland rondreisde, zou niet
direct aanknopingspunten vinden in bovenstaande bewering van de man die de
geschiedenis van de streek kent als weinig anderen. Er waren hier geen
spectaculaire vulkaankraters met lavahellingen, geen opstuivende
zandvlakten, geen overwoekerende wouden; neen, eerder een eenvoudig land
waarvan de akkers in cultuur waren gebracht, waarvan de waterstanden
konden worden beheerst en waarvan de huizen door een rustig slag mensen werden bewoond.
En toch die gedaantewisselingen waar Belonje over sprak? Waar en hoe hadden die zich dan afgespeeld?
Het is merkwaardig dat de kennis over dat wisselend uiterlijk plotseling
sterk vergroot is door een nieuwe gedaantewisseling in de vorm van de
ruilverkavelingen die na 1950 voor het gehele gebied op gang kwamen. Door
de samenwerking van cultuurtechnici en archeologen kwamen veel gegevens
over het ontstaan van dit land aan het licht. Belonje's uitspraak werd dubbel en dwars bevestigd.
De nieuwe veranderingen toonden het bestaan van talloze oudere aan. Het
boek ging open. Het boek over het steeds veranderd West-Friesland, zijn bodemgebruik, zijn boerderijen, zijn mensen.
Wat bezielt een mens toch...
Ja, wat bezielt een mens om naar deze streek te trekken. Een streek die zo'n vierduizend jaar voor het begin van onze jaartelling, door zijn aard
en zijn klimaat niet tot de meest aantrekkelijke behoorde. Er waren enkele
strandwallen - een soort lage duintjes - o.a. bij Zandwerven, terwijl
verder oostwaarts zich een gebied uitstrekte dat gelijkenis vertoonde met
het waddengebied dat wij nu nog kennen tussen Friesland en Terschelling.
Ondanks zijn eenvoudige structuur geen rustig gebied, althans niet door de
eeuwen heen. De bodem en de zeespiegel waren - en zijn - hier nooit lang in evenwicht.
Perioden met zware stormen werden afgewisseld met die van kalmer aard. Merkwaardig is het om te constateren dat het hedendaagse bodemkundig
onderzoek zo ver gevorderd is dat de geleerden het optreden van die
stormvloeden in bepaalde tijden ook hebben kunnen aantonen. Sterker nog:
durven te voorspellen dat we weer zo'n periode tegemoet gaan. De
ramp-storm uit 1953 zou in die voorspelling passen. Ten gevolge van de
orkanen uit zeer vroege tijden verdwenen de strandwallen geheel of
gedeeltelijk en kon de zee nieuwe lagen klei en zand afzetten op oude nog aanwezige wallen.
Het opkomend en afgaand water van vloed en eb zocht zijn weg door
geultjes. Fijnere kleideeltjes zweefden in het water mee over het wad en
bezonken daar. Behalve door wadstroompjes werd de streek doorsneden door
de loop van rivieren die uit de hoger gelegen gebieden van het huidige
Gelderland en Utrecht kwamen. Omdat er geen mensen of werktuigen waren om
deze deze waterlopen te leiden of te beteugelen, zochten ze hun eigen weg
naar het laagste punt, de door ons zo genoemde Noordzee. Volgens de Cock
stroomde omstreeks 1400 voor Christus de Overijsselse Vecht langs
Medemblik naar Hoogwoud om daar samen te gaan met de Gelderse IJssel die
zijn weg langs Hoorn had gekozen. Beide rivieren mondden ten zuiden van
Callantsoog uit in de Noordzee. Deze monding verzandde in de loop der tijd
als gevolg van het steeds in- en uitstromende zeewater. Het achterliggende
land werd drassig en onbegaanbaar, terwijl het water van Vecht en IJssel
een uitweg had gevonden via het Vlie. Er ontstonden veenmoerassen achter
de duinen. Menselijke bewoning was toen nog slechts langs de kust mogelijk
of langs de oevers van de hierboven genoemde grote rivieren. Het land
tussen water en wind veranderde ondertussen; zowel door het water als door de wind.
De Kromme Leek is een waterloop die, beginnend bij de Baarsdorpermeer,
evenwijdig aan de Zwaagdijk naar Medemblik stroomt. Al meer dan duizend jaar doet dit stroompje dienst
voor de afwatering. Het kronkelige beloop is bij de ruilverkaveling zoveel mogelijk behouden.
Deze bewegingen en veranderingen van het water en het land deden zich niet in de loop van een paar dagen voor, vele zelfs niet eens binnen de
tijd van één (mensen)generatie. Maar wie thans, middels de moderne
wetenschappelijke methoden, kennis neemt van het schrift dat in de
voortgang der eeuwen door de bodem zèlf is geschreven, raakt onder de
indruk van de natuurlijke en menselijke krachten die in dit ogenschijnlijk
ongecompliceerde landschap aan het werk zijn geweest.
In de moerassige gebieden die niet steeds werden overstroomd, ontstond
plantengroei met als gevolg vorming van een veenpakket (afgestorven planten).
Zo omstreeks 2000 jaar voor Christus en later nog eens tussen 1650 en 1250
voor de jaartelling overspoelde de zee het gebied weer, de veenlaag
bedekkend met klei en zand. De Westfriese bodem kreeg daarmee iets van een
Italiaans ijsje: laagje op laagje van verschillende kleur en
samenstelling. Het verschil met de gelijkwaardige ijsplakjes is echter dat
de grondlaagjes grillig gevormd zijn en op de ene plaats veel dieper liggen dan op de andere.
Een op zich redelijk verklaarbaar maar desondanks zeer curieus
verschijnsel leverden de kreken op waardoor het water in- en uitstroomde.
Wie de bodem van West-Friesland onderzoekt, ziet dat die kreken nu juist
het hoogste deel vormen, exact volgens hetzelfde grillige patroon als
waarmee zo'n 3000 à 4000 jaar geleden het water zich een weg zocht over
de toen laagste punten. In deze waterlopen bezonk zand als de
stroomsnelheid verminderde. De naast de kreken liggende slikhoudende grond
begon in te klinken - in te zakken. Echter niet de zandafzetting in de
kreek zelf waardoor die na verloop van tijd zelfs hoger kwam te liggen dan
de omgeving. Zo'n hooggelegen zandrug vinden we bij Abbekerk, via Twisk en
Opperdoes naar Medemblik. En ook van Hoogwoud naar Opmeer, Wognum,
Oosterblokker, Wijdenes en zo noordwaarts over Hem, Grootebroek-Bovenkarspel richting Andijk.
Van de eerder genoemde strandwallen vinden we onder andere bij Zandwerven
nog een overblijfsel en wel op zodanige hoogte boven het maaiveld, dat tot
voor kort boeren die fijn zand nodig hadden om daarmee hun koestallen in
de zomer te bestrooien dit met hun 'driewielde' karren hier vandaan
haalden. Het ligt voor de hand dat juist deze hoge zandige plekken zich
leenden voor bewoning. Of de rest van dit land in dezelfde tijd ook
bewoond is geweest? Voorlopig is dat een open vraag, maar wie weet wat de
verschillende bodemplakjes nog meer voor gegevens zullen opleveren. Zestig
jaar geleden leerden de kinderen op school dat West-Friesland voor de
jaartelling niet bewoond was en zie nu eens wat er inmiddels al bekend is!