» Boeken
» West-Friesland... het land waar wij wonen
» Pagina 73-75
200 jaar geleden stichtte Jan Nieuwenhuyzen, doopsgezind
predikant, in Edam de Maatschappij tot Nut van het Algemeen.
Wat dat te
betekenen heeft gehad voor het platteland is nauwelijks te onderschatten.
Nutsscholen, toneelverenigingen, spaarbanken, ijsbanen, bad- en
zweminrichtingen, leesgezelschappen, woningbouwinstellingen en
bibliotheken zagen in de bestaansperiode het licht. Praktisch allemaal
taken die nu als vanzelfsprekend aan de overheid worden toebedacht.
Natuurlijk was niet elke plaats even actief, maar vrijwel overal
voorkomend waren de Nutsavondjes waarbij de vrouwen, met breiwerk, links,
en de mannen, met kalken pijpen, rechts, aan lange tafels zaten. De
kraantjes-koffiepotten, de schalen met Jan Hagel en theerandjes èn de
bundels 'Kun je zingen, zing dan mee' gelijkelijk verdeeld over de
zitplaatsen. De onderwerpen die op zo'n avond door de sprekers aan de orde
werden gesteld gaven een interessante spiegel van het tijdsgebeuren en dan
speciaal wat daarin de Westfriezen interesseerde. Er bleek wel uit dat
men, naast dingen van meer algemene aard, toch ook belangstelling had voor
zijn eigen omgeving.
Van Balen Blanken, de dokter uit Spanbroek, werd
talloze malen als spreker over West-Friesland aangekondigd. Een activiteit
die vaak ook door het Nut werd gestimuleerd was de oprichting van een
Floralia-vereniging, 'de Floor' op z'n Westfries.
Bloemen, planten, fruit,
groenten, maar ook huisvlijt en nuttige handwerken werden door een jury
beoordeeld en nadien in een zaal, meestal de kolfbaan van het café,
tentoongesteld. Gelet op de aanwezige vakkennis was het begrijpelijk dat
de Floor vooral in het oosten van West-Friesland een bloeiende instelling
was. Een eveneens niet te onderschatten rol in de ontwikkeling van de
laatste 50 jaar is die van de vrouwenorganisaties, met name de
Plattelandsvrouwen, geweest. De plaatselijke afdelingen waren centrale
punten van waaruit, vooral in het pré-televisionaire tijdperk, contact
met 'de wereld' werd onderhouden. In katholieke dorpen kwamen de
Vrouwengilden tot ontwikkeling, zij het op een wat bescheiden schaal.
Toneel-, zang-, fanfare- en gymnastiekuitvoeringen door amateurs
behoorden jarenlang tot het vaste patroon van de plattelandscultuur.
Voor
uitvoeringen door beroepskrachten moest men, wat de twee eerstgenoemde
categorieën betreft, naar de stad. Over verenigingsactiviteiten vóór
1850 is weinig bekend. Nadien waren er zangkoren met 'gouwen kettingen' en
andere 'met zuiveren', dat wil zeggen koren voor rijke (boeren) en minder
rijke beoefenaars. Natuurlijk kon je dan ook nog rooms, fijn of grof
zingen; waaronder te verstaan verenigingen op katholieke, gereformeerde of
Nederlands hervormde notebalken gebaseerd. Concoursen brachten het peil
van de muziekbeoefening omhoog. Zo goed als sinds enkele jaren muziekscholen
een belangrijke bijdrage leveren
aan de ontwikkeling in stad en platteland.
Opmerkelijk is dat bij de
bestudering van de Westfriese geschiedenis de naam van het dorp Wognum
steeds meer opduikt als het om koorzang gaat.
Ja, die Wognummers ... Een
glanspunt in de .Westfriese cultuur van zodanige schittering, dat zelfs nu
nog, na zeventig jaar, mensen in heel Nederland, maar ook in Zwitserland,
in Rijnland, in Berlijn en Londen zich weten te herinneren of bij
overlevering gehoord hebben wat dit betrekkelijk kleine koor van 'boertjes
en boerinnetjes' presteerde. Het opmerkelijke van de Wognummers was Willem
Saal, de dirigent.
Willem Saal was het koor, zo goed als het koor Willem Saal was. Van
zo'n grote eenheid is bij andere koren niet vernomen. Het
ensemble dat Willem Saal's zoon Dirk leidde en het Westfriese Mannenkoor
dat oorspronkelijk ook in Wognum zijn thuis had, weet tot aan vandaag de
faam van deze zingende Westfriezen hoog te houden. De Wognummers van
Willem Saal gaven tussen 1889 en 1917 bijna 700 concerten. Hun optreden
in Londen werd in 120 Engelse kranten gerecenseerd, terwijl ze door een
spontane uitvoering tijdens een souper in het uiterst chique
Rheingold-hotel in Berlijn een stemming teweeg brachten 'zoals daar nog nooit had geheerst'.
Met Kerstmis werd, per traditie, in het Concertgebouw
een uitvoerig gegeven. De weinige nog bestaande grammofoonplaten geven
door hun primitieve opnametechniek een zwak beeld van dit uitzonderlijke koor. Een aantal van
de door hun gezongen liederen werd in het Duits vertaald en in Zwitserland
uitgegeven, als speciaal album. Zeer opmerkelijk is overigens dat het
aantal zangkoren dat operettes uitvoert in West-Friesland zo groot is.
Het is zelfs zo dat de Nederlandse 'operette-dichtheid' in onze streek
relatief het hoogst is.