» Boeken
» West-Friesland... het land waar wij wonen
» Pagina 116-118
De afwisseling in de maaltijden was niet zo erg groot. Het gebeurde
daarom nogal eens dat bepaalde gerechten op vaste dagen werden gegeten.
Overgebleven eetwaren werden bewaard, zodat er ook meestal eenmaal in de
week ‘Lessies’-dag was. Omdat het huishoudelijke werk veel tijd in beslag
nam, kookten de vrouwen dingen die ‘vanzelf’ gaar werden en die niet
zoveel ‘toetaid’ (extra moeite) met zich meebrachten.
Veelal een afzonderlijke kookplaats voor het ‘Original Haller’
petroleumstel. Bij voorkeur niet in de keuken want als 't stel loefde’.
Aan het zondagsmaal werd weer wat meer aandacht besteed, als men tenminste niet streng
gereformeerd was. In die kringen was de zondagsheiliging zo sterk dat ook
het koken als een arbeid werd gezien die liever niet op de dag des Heren verricht moest worden.
Mensen die niet zo streng in de leer waren aten op zondag zoete appeltjes
of peren (al of niet gedroogd) als groente, kruimige aardappelen en, als
het er af kon, een ‘koelappie’.
Bij katholieke bewoners gold de vrijdag als vastendag, zij het dat het
vasten zich beperkte tot het zich onthouden van vlees en vleeswaren. Vis
was dan de vervangende kost. De zaterdagse maaltijd bestond over het
algemeen uit erwten of bonen met karnemelkse pap toe. Een bijzonderheid
hierbij was dat de erwten ook op een bruiloftsmaal of met ‘gastertaid’
(gastmaal) werden gegeten, maar dan met gesmolten boter, suiker en
rozijnen. Een handige kokerij werd bereikt als het zaterdagse menu bonen
en broeder schafte, want dan kon de broeder (een meelspijs die ook
Jan-in-de-zak wordt genoemd) met de ‘Blokkerder bonen’ of de ‘krombekken’
worden gaar gemaakt.
Net als overal in Nederland waren vroeger meelspijzen gebruikelijker dan
nu, zij het dat door het gemakkelijk verkrijgbaar zijn van melk, karnemelk
of wel, deze voedingsmiddelen veel als pap werden gebruikt. Troet
(meel in water of wei gekookt), boekweit en gort en voor een ziek kind
‘lammetjes-pap’ waren overal bekend. Bijzonder snel klaar was de
‘beskuite-melk’ (beschuiten in warme melk waarover suiker). ‘Bolsop’ of
het wat smakelijker ‘verloren brood’ (dat in het Nederlands de
merkwaardige naam van wentelteefjes draagt) kon nog vervaardigd worden
zolang er geen ‘pluisies’ op het oudbakken brood stonden. Was dat wel het
geval dan hadden de kippen een beste dag.
Dat je op maandag geen rode kool moest eten omdat daar ruzie van kwam,
wilde niet iedereen geloven. Maar toch… je kon nooit weten; daarom maar
aan de spek en peren. Ook al weer zoiets dat ‘vanzelf’ gaar moest worden.
Of dat nu uitgerekend op wassersdag de meest geschikte kost was, viel te betwijfelen.
Vaste regels ook voor de maaltijden in de hooitijd of de schoonmakerstijd;
dan waren de warme bollen aan de beurt. De bakker bracht grote, warme,
croquante kadetten, toegedekt met een molton-lap, in een blikken trommel bij zijn klanten.
Met boter en stroop genuttigd was dat een gemakkelijke maaltijd als moeder
het huis schoonmaakte of als vader van het hooien terugkwam. Voor de
zondag bakte de bakker zijn ‘krenteswisser’ al of niet met een laag bruine
suiker binnenin. Dit soort brood is nu nog verkrijgbaar, evenals de min of
meer vergelijkbare Hoornse broeder, maar bijzondere soorten, die
afhankelijk waren van de gebruikte meelsoort en de vorm, zoals skootjes,
krentegroffies of handjesamens zijn uit de collectie genomen.
Er is een duidelijk verschil tussen de zachte Hoornse taai en de Zaanse
en Helderse taai taai. Vroeger moest
het deeg zo'n halfjaar voor het bakken worden gemaakt opdat het de juiste zuurgraad zou verkrijgen.
Moderne grondstoffen en bereidingswijzen hebben dit proces tot enkele dagen teruggebracht.
Duidelijk aan het jaargetij gebonden was en is de Hoornse taai-taai. Je
bent eenvoudig niet ‘te koemarkt weest’ als je in november niet thuiskomt
met een taaien-koe die dan, in ongelofelijke hoeveelheden, in Hoorn worden
gebakken. De kleinste exemplaren, speculaasjes, snoeperijen of soms wat
klein geld worden uitgedeeld aan de kinderen die op 11 november het aloude
lied van Sint Maarten weer komen zingen. Een merkwaardig gebruik dat veel
folkloristen aan het filosoferen en speculeren heeft gezet omtrent de
oorsprong. Kinderen maken zich daar niet veel zorgen over; Sint Maarten hóórt
zo. Gelukkig maar, want van die andere zaken die voor kinderen ‘zo
hoorden’, tollen, hinkelen, schuilhonken, kertippesse, bikkelen en noem
maar op is niet veel meer over. Het ‘A-team’ van de ‘tillefisie’ leert de
jeugd heel wat interessanter spelletjes. Een kind met een hoepel behoort
binnenkort tot de top- attracties van het Openluchtmuseum en stellig niet
meer tot het normale straatbeeld.
Nog even verder en dan staat degene die over een kind met een hoepel
mijmert zelf te kijk in een museum. Als één van de mensen die het nog
zelf heeft gezien…
"t Laikt wel puur hard te gaan de leste taid’.